ECLI:NL:RVS:2025:4090

Raad van State

Datum uitspraak
27 augustus 2025
Publicatiedatum
27 augustus 2025
Zaaknummer
202301412/1/R1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • A.B. Blomberg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen omgevingsvergunning voor de bouw van appartementen in Maastricht

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellante] tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Limburg, die op 26 januari 2023 een eerder besluit van het college van burgemeester en wethouders van Maastricht heeft vernietigd. Het college had op 15 april 2022 een omgevingsvergunning verleend aan [vergunninghouder] voor de bouw van zes appartementen aan de [locatie] in Maastricht. [appellante], die naast het pand woont, is tegen deze vergunning omdat zij vreest voor overlast en een aantasting van haar woon- en leefklimaat. Het college heeft het bezwaar van [appellante] gegrond verklaard, maar de vergunning onder voorwaarden in stand gelaten. De rechtbank heeft het beroep van [appellante] gegrond verklaard en de vergunning voor een deel vernietigd, maar het hoger beroep van [appellante] is ongegrond verklaard. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigt de uitspraak van de rechtbank, waarbij het college niet verplicht is om proceskosten te vergoeden. De Afdeling oordeelt dat de beroepsgronden van [appellante] niet inhoudelijk kunnen worden besproken omdat deze niet eerder zijn aangevoerd en dat de rechtbank op de relevante gronden gemotiveerd heeft geoordeeld. De Afdeling concludeert dat de vergunning terecht is verleend en dat er geen evident privaatrechtelijke belemmeringen zijn voor de uitvoering van het bouwplan.

Uitspraak

202301412/1/R1.
Datum uitspraak: 27 augustus 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend in Maastricht,
appellante,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Limburg van 26 januari 2023 in zaken nrs. 22/2644 en 22/2490 in het geding tussen:
[appellante]
en
het college van burgemeester en wethouders van Maastricht.
Procesverloop
Bij besluit van 15 april 2022 heeft het college aan [vergunninghouder] een omgevingsvergunning verleend voor de bouw van zes appartementen aan de [locatie] in Maastricht.
Bij besluit van 15 september 2022 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard en de omgevingsvergunning onder aanvulling van motivering en voorwaarden in stand gelaten.
Bij uitspraak van 26 januari 2023 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 15 september 2022 vernietigd voor zover dat gaat over de minimaal aanwezige fietsparkeerplaatsen, bepaald dat minimaal 15 fietsparkeerplaatsen aanwezig moeten zijn en bepaald dat de uitspraak in de plaats komt van het vernietigde deel van het besluit.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak op zitting behandeld op 11 augustus 2025, waar [appellante], bijgestaan door mr. E.R. Peeters, advocaat in Valkenburg aan de Geul, en het college, vertegenwoordigd door mr. M.E.J.M. Vorstenmans, zijn verschenen. Verder is op de zitting [vergunninghouder], vertegenwoordigd door [gemachtigden], als partij gehoord.
Overwegingen
1.       Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Voor de beoordeling van het hoger beroep blijft het recht zoals dat gold vóór 1 januari 2024 van toepassing.
Inleiding
2.       [vergunninghouder] is eigenaar van een kantoorpand en wil hierin zes appartementen maken. Hiervoor heeft hij een omgevingsvergunning nodig in afwijking van het bestemmingsplan. Het college heeft deze vergunning verleend. [appellante] woont naast dit pand en is het niet eens met de bouw van de zes appartementen. Zij vreest voor overlast en een aantasting van haar woon- en leefklimaat.
Geen nieuwe beroepsgronden in hoger beroep
3.       De Afdeling bespreekt de beroepsgronden over de vervanging van het dak en vergroting van het bouwvolume, de redelijke eisen van welstand, het woonbeleid en de luchtkwaliteit niet inhoudelijk. [appellante] heeft deze gronden niet eerder aangevoerd. In het omgevingsrecht kunnen beroepsgronden niet voor het eerst in hoger beroep worden aangevoerd. Een uitzondering wordt gemaakt als uitgesloten is dat andere belanghebbenden daardoor worden benadeeld. Die uitzondering doet zich bij deze gronden niet voor.
3.1.    Ook volgt de Afdeling [appellante] niet in haar betoog dat deze beroepsgronden niet eerder aangevoerd hadden kunnen worden of nadere argumenten zijn van een eerder ingenomen standpunt. [appellante] had namelijk bij de rechtbank al kunnen aanvoeren dat de vervanging van het dak waarvoor een aparte omgevingsvergunning is aangevraagd en verleend, ook in deze procedure moet worden beoordeeld. In de aanvullende gronden van beroep heeft [appellante] deze omgevingsvergunning genoemd, maar is alleen toegelicht dat deze vergunning geen deel uitmaakt van deze procedure. Verder is het betoog over het woonbeleid geen nader argument van een eerder ingenomen standpunt. Het eerder ingenomen standpunt dat het college de ruimtelijke impact op de omgeving - door onder meer geluidsoverlast en plaatsing van afvalcontainers - onvoldoende heeft onderzocht, is namelijk geen samenhangend geheel van feitelijke en juridische argumenten met het betoog dat de omgevingsvergunning niet past in het gemeentelijke woonbeleid. Weliswaar raken beide beroepsgronden aan de algemene vraag of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar dat is onvoldoende om het een samenhangend geheel te maken.
3.2.    Evenmin ziet de Afdeling aanleiding om te oordelen dat het hoger beroep van rechtswege betrekking heeft op de omgevingsvergunning voor vervanging van het dak (artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht). Die omgevingsvergunning is namelijk een besluit op een nieuwe aanvraag en dus geen besluit tot intrekking, vervanging of wijziging van het besluit van 15 september 2022 dat in deze procedure voorligt.
De Afdeling sluit aan bij het oordeel van de rechtbank
4.       Op de gronden die [appellante] voor het overige in hoger beroep heeft aangevoerd is de rechtbank gemotiveerd ingegaan. De Afdeling kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank en in de onder 6, 9-9.2, 12 en 15 opgenomen overwegingen, waarop dat oordeel is gebaseerd.
4.1.    De Afdeling voegt daaraan nog toe dat de parkeerplaatsen op privéterrein niet apart hoeven te worden vergund, zoals [appellante] betoogt. Voldoende is dat de bestemming ‘kantoor’ die daar geldt, voorziet in het gebruik van de gronden voor parkeervoorzieningen. Het bouwplan voorziet ook in de benodigde zes parkeerplaatsen op eigen terrein zoals het gemeentelijke beleid vereist. Daarnaast is duidelijk dat er ruimte is voor deze parkeerplaatsen, omdat deze parkeerplaatsen er al jaren zijn en [appellante] tegelijkertijd gebruik maakt van haar recht van overpad over het perceel. Daarmee is er geen evidente privaatrechtelijke belemmering voor verlening van de omgevingsvergunning. In de tweede deskundigennotitie van De Baan Verkeersadvies van 28 januari 2025 die [appellante] heeft overgelegd, wordt ook niet geconcludeerd dat het onmogelijk is om de achterliggende garagebox van [appellante] te bereiken. Wel blijkt daaruit dat het erg krap en lastig is om in en uit te rijden. Ook blijkt uit de notitie dat het voor [appellante] uitmaakt op welke plek en met welke parkeerhoek de parkeerplaatsen worden ingetekend.
4.2.    Het is bij de aanvraag van de omgevingsvergunning alleen niet nodig dat op de bouwtekening in centimeters nauwkeurig de parkeerplaatsen zijn ingetekend. De precieze plek en ook de vraag of dan nog voldoende ruimte aanwezig is om op een goede manier gebruik te maken van het recht van overpad dat op het perceel rust, is een kwestie van uitvoering en een civiele kwestie tussen de eigenaars van het perceel en [appellante]. De Afdeling heeft gezien dat de uitrit krap is en dat als auto’s niet goed in de vakken worden geparkeerd dit ongemak geeft, maar dat betekent niet dat het college in het licht van het jarenlange gebruik niet goed heeft gemotiveerd dat de bestaande parkeerplaatsen gehandhaafd kunnen blijven. Het college heeft daarmee ook kunnen afwijken van de aanbevelingen van het kennisplatform CROW (ASVV 2021) en de - hier overigens niet van toepassing zijnde - NEN-norm 2443.
4.3.    Ten slotte blijkt uit de foto die [appellante] in hoger beroep heeft overgelegd met daarop intekende lijnen die de lengte van fietsen moet aangeven, niet dat er geen plek is voor 15 fietsen zoals de omgevingsvergunning vereist. Die foto is namelijk in perspectief en daaraan kan niet de waarde worden gehecht die [appellante] daaraan gehecht wil zien. De rechtbank heeft terecht meer waarde gehecht aan de fysieke meting die een architectenbureau voor de bouwtekening heeft verricht.
Conclusie
5.       Het hoger beroep is ongegrond. De Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen.
6.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen.
Aldus vastgesteld door mr. A.B. Blomberg, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.M. Ahmady-Pikart, griffier.
w.g. Blomberg
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Ahmady-Pikart
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 27 augustus 2025
638