202400423/1/A3.
Datum uitspraak: 27 augustus 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], verblijvend in [plaats],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 17 november 2023 in zaak nrs. 22/1828, 22/1832, 22/1841, 22/1842, 22/1846, 22/1848, 22/1851 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Asten.
Procesverloop
Bij besluiten van 22 oktober 2021, 26 oktober 2021, 30 september 2021, 28 oktober 2021, 1 oktober 2021, 26 oktober 2021 en 11 oktober 2021 heeft het college gereageerd op verzoeken om informatie van [appellant].
Bij zeven afzonderlijke besluiten van 4 juli 2022 heeft het college de door [appellant] daartegen gemaakte bezwaren niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 17 november 2023 heeft de rechtbank in de zaken met zaak nrs. 22/1828, 22/1841 en 22/1842 de door [appellant] ingestelde beroepen ongegrond verklaard. In de zaken met zaak nrs. 22/1832, 22/1846, 22/1848 en 22/1851 heeft de rechtbank de door [appellant] ingestelde beroepen gegrond verklaard, vier besluiten van 4 juli 2022 vernietigd en het college opgedragen om binnen zes weken vier nieuwe besluiten te nemen, waarbij rekening wordt gehouden met de uitspraak.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Bij vier afzonderlijke besluiten van 22 februari 2024 heeft het college de bezwaren van [appellant] in de zaken met zaak nrs. 22/1832, 22/1846, 22/1848 en 22/1851 opnieuw niet-ontvankelijk verklaard.
[appellant] heeft gronden van beroep tegen deze vier besluiten ingediend.
[appellant] en het college hebben nadere stukken ingediend.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 juli 2025, waar [appellant] en het college, vertegenwoordigd door D.C.J.H. van Gerven en T.A.C.I. Luijben, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. [appellant] heeft het college, al dan niet met een beroep op de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: de Wob), bij zeven afzonderlijke brieven verzocht om stukken en/of informatie en/of gegevens en/of digitale bestanden. Het college heeft naar aanleiding van deze verzoeken zeven primaire besluiten genomen.
1.1. Het college heeft de door [appellant] hiertegen gemaakte bezwaren bij zeven afzonderlijke besluiten van 4 juli 2022 niet-ontvankelijk verklaard, omdat de bezwaarschriften niet voldoen aan de in artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder a, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) neergelegde eis dat het adres in het bezwaarschrift moet worden vermeld. Volgens het college is het niet mogelijk gebleken om met [appellant] te corresponderen over de ingediende bezwaarschriften, omdat een (correct) adres in de bezwaarschriften ontbreekt. Bij drie van de zeven besluiten heeft het college de bezwaren van [appellant] bovendien niet-ontvankelijk verklaard, omdat geen sprake is van een besluit waartegen bezwaar kan worden gemaakt.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft vastgesteld dat [appellant] alleen beroepsgronden heeft ingediend tegen het standpunt van het college dat de bezwaren van [appellant] niet-ontvankelijk zijn, omdat de bezwaarschriften niet voldoen aan de eis dat daarin het adres moet worden vermeld. De andere grond voor niet-ontvankelijkheid heeft [appellant] niet bestreden. De rechtbank heeft daarom de beroepen in de zaken met zaak nrs. 22/1828, 22/1841 en 22/1842 ongegrond verklaard.
In de zaken met zaak nrs. 22/1832, 22/1846, 22/1848 en 22/1851 heeft de rechtbank overwogen dat het ontbreken van het adres van de indiener van een bezwaarschrift een vormverzuim is dat op grond van artikel 6:6 van de Awb kan worden hersteld. De rechtbank heeft geoordeeld dat het college [appellant] ten onrechte geen termijn heeft gegeven waarin hij het vormverzuim kon herstellen. De rechtbank heeft daarom de beroepen gegrond verklaard en het college opgedragen om binnen zes weken vier nieuwe besluiten te nemen, waarbij rekening moet worden gehouden met de uitspraak van de rechtbank.
Besluiten van 22 februari 2024
3. Het college heeft ter uitvoering van de rechtbankuitspraak op 22 februari 2024 vier nieuwe besluiten op bezwaar genomen. Deze besluiten worden, gelet op artikel 6:19, eerste lid, in samenhang gelezen met artikel 6:24 van de Awb, van rechtswege geacht onderwerp te zijn van dit geding.
In deze besluiten heeft het college de bezwaren van [appellant] wederom niet-ontvankelijk verklaard, omdat de bezwaarschriften niet voldoen aan de in artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awb neergelegde eis dat het adres in het bezwaarschrift moet worden vermeld. Volgens het college is het aan [appellant] toe te rekenen dat het niet mogelijk was om met hem te corresponderen.
Ontvankelijkheid hoger beroep
4. Het college stelt zich op het standpunt dat het hoger beroep van [appellant] niet-ontvankelijk is, omdat hij te laat hoger beroep heeft ingesteld. De Afdeling stelt vast dat de hogerberoepstermijn van zes weken met drie dagen is overschreden. [appellant] heeft op 16 februari 2024 gereageerd op de termijnoverschrijding. Gelet op deze reactie is de Afdeling van oordeel dat sprake is van bijzondere omstandigheden die maken dat de termijnoverschrijding niet aan [appellant] kan worden toegerekend.
Hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank
5. [appellant] betoogt in de zaken met zaak nrs. 22/1828, 22/1841 en 22/1842 dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat hij geen gronden heeft ingediend tegen de tweede grond voor niet-ontvankelijkheid van zijn bezwaren. Hiertoe voert hij aan dat de rechtbank alle zaken op zitting gezamenlijk heeft behandeld, waardoor het voor hem onmogelijk was om zijn gronden kenbaar te maken.
5.1. De Afdeling stelt net als de rechtbank vast dat [appellant] geen beroepsgronden heeft ingediend tegen de tweede grond voor niet-ontvankelijkheid, te weten dat het bezwaar zich niet tegen een besluit richt. [appellant] had voorafgaand aan de zitting bij de rechtbank, en op de zitting zelf, zijn beroepsgronden kenbaar kunnen maken. Dat de rechtbank de zaken gezamenlijk heeft behandeld doet hier niet aan af. Dat [appellant] dit niet heeft gedaan, is aan [appellant] zelf toe te rekenen. De rechtbank heeft daarom de beroepen in de zaken met zaak nrs. 22/1828, 22/1841 en 22/1842 terecht ongegrond verklaard.
Het betoog slaagt niet.
Beroepen tegen de besluiten van 22 februari 2024
6. [appellant] betoogt dat het college in de vier nieuwe besluiten van 22 februari 2024 zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat zijn bezwaren niet-ontvankelijk zijn, omdat hij daarin zijn adres niet heeft vermeld. Hiertoe voert [appellant] aan dat hij in de bezwaarschriften geen adres heeft opgegeven, omdat hij op het moment van het indienen van de bezwaarschriften geen adres had en het volgens hem ook niet mogelijk was om een briefadres aan te vragen.
6.1. In artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awb staat dat een bezwaarschrift moet worden ondertekend en onder meer de naam en het adres van de indiener moet bevatten. De reden van deze eis is dat een bestuursorgaan of een rechterlijke college met de indiener moet kunnen communiceren. Volgens artikel 6:6, aanhef en onder a, van de Awb kan een bezwaar niet-ontvankelijk worden verklaard, indien niet is voldaan aan het bepaalde in artikel 6:5 of aan enig ander bij de wet gesteld vereiste voor het in behandeling nemen van het bezwaar, mits de indiener de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een hem daartoe gestelde termijn.
6.2. De Afdeling is van oordeel dat het college [appellant] voldoende in de gelegenheid heeft gesteld om het vormverzuim te herstellen. In de besluiten van 22 februari 2024 staat dat het college zowel aangetekende brieven als brieven per gewone post naar het toenmalige in de basisregistratie personen (hierna: de brp) geregistreerde adres van [appellant], [locatie 1] in [plaats], heeft verstuurd. [appellant] heeft op deze brieven niet gereageerd, ondanks het advies om post op dit adres op te halen. Ook heeft hij niet voldaan aan het herhaald gedane verzoek om te zorgen voor een juiste adresregistratie in de brp en heeft hij op een hoorzitting van de bezwaarschriftencommissie van 21 april 2022 te kennen gegeven dat hij geen briefadres heeft aangevraagd.
Verder acht de Afdeling van belang dat [appellant] niet voldoende heeft kunnen toelichten waarom hij geen adres heeft vermeld in zijn bezwaarschriften. [appellant] betoogt enerzijds dat hij op het moment van het indienen van de bezwaarschriften geen adres had en het ook niet mogelijk was om een briefadres aan te vragen. Anderzijds betoogt [appellant] op de zitting bij de Afdeling dat hij wel een adres had, namelijk [locatie 1] in [plaats], maar dat de post op [locatie 2] werd afgeleverd, waardoor hij geen post ontving. Op de vraag van de Afdeling waarom [appellant] dit adres niet in zijn bezwaarschriften heeft opgegeven, heeft [appellant] geantwoord dat hij in een auto in het bos woont waar hij geen post kan ontvangen. Verder heeft [appellant] de stelling dat hij geen briefadres kon aanvragen niet onderbouwd. Bij dit alles weegt de Afdeling ook mee dat [appellant] op de zitting heeft verklaard dat hij circa 70 Wob/Woo-verzoeken bij het college heeft ingediend en daarvoor meerdere procedures heeft lopen bij het college. Dat betekent dat [appellant] zich terdege bewust is van het belang van het vermelden van zijn adres in een bezwaarschrift, zodat het college met hem kan communiceren.
Gelet op het voorgaande is de Afdeling van oordeel dat het college de bezwaren terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Het betoog slaagt niet.
Conclusie
7. Het hoger beroep van [appellant] is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank moet worden bevestigd. De beroepen van [appellant] tegen de besluiten van 22 februari 2024 zijn ongegrond.
8. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. verklaart de beroepen tegen de besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Asten van 22 februari 2024 ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. E.J. Daalder, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.E. de Bakker, griffier.
w.g. Daalder
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. De Bakker
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 27 augustus 2025
1031