202400425/1/A3.
Datum uitspraak: 27 augustus 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], verblijvend in [plaats],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 17 november 2023 in zaak nr. 23/1189 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Asten.
Procesverloop
Bij besluit van 21 november 2022 heeft het college gereageerd op een verzoek van [appellant] op grond van de Wet open overheid (hierna: de Woo).
Tegen dit besluit heeft [appellant] met toepassing van artikel 7:1a, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht en met toestemming van het college rechtstreeks beroep ingesteld bij de rechtbank.
Bij uitspraak van 17 november 2023 heeft de rechtbank het door [appellant] ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant] en het college hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 juli 2025, waar [appellant] en het college, vertegenwoordigd door D.C.J.H. van Gerven en T.A.C.I. Luijben, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. Op 14 oktober 2022 heeft [appellant] een Woo-verzoek bij het college ingediend. Bij het besluit van 21 november 2022 heeft het college het verzoek op grond van artikel 4.6 van de Woo buiten behandeling gesteld. [appellant] heeft tegen dit besluit rechtsreeks beroep ingesteld bij de rechtbank.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft geoordeeld dat het college zich op het standpunt heeft mogen stellen dat [appellant] met zijn Woo-verzoek kennelijk een ander doel heeft dan het verkrijgen van publieke informatie in de zin van artikel 4.6 van de Woo.
Ontvankelijkheid hoger beroep
3. Het college stelt zich op het standpunt dat het hoger beroep van [appellant] niet-ontvankelijk is, omdat hij te laat hoger beroep heeft ingesteld. De Afdeling stelt vast dat de hogerberoepstermijn van zes weken met drie dagen is overschreden. [appellant] heeft op 16 februari 2024 gereageerd op de termijnoverschrijding. Gelet op deze reactie is de Afdeling van oordeel dat sprake is van bijzondere omstandigheden die maken dat de termijnoverschrijding niet aan [appellant] kan worden toegerekend.
Hoger beroep
4. [appellant] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college een locatiewijziging van de hoorzitting bij de bezwaarschriftencommissie van 23 februari 2023 op een onjuiste manier aan hem kenbaar heeft gemaakt.
4.1. De Afdeling is van oordeel dat uit de manier waarop de locatiewijziging van de hoorzitting bij de bezwaarschriftencommissie aan [appellant] bekend is gemaakt niet kan worden afgeleid dat [appellant] is geschaad in zijn rechtsbescherming. Daargelaten dat het college geen beslissing op bezwaar heeft genomen, omdat door [appellant] rechtstreeks beroep is ingesteld, staat in het verslag van de hoorzitting van de bezwaarschriftencommissie van 23 februari 2023 dat [appellant] op de hoorzitting aanwezig is geweest. [appellant] heeft verder geen inhoudelijke hogerberoepsgronden tegen de uitspraak van de rechtbank ingediend. Het betoog slaagt niet.
Conclusie
5. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank moet worden bevestigd.
6. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. E.J. Daalder, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.E. de Bakker, griffier.
w.g. Daalder
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. De Bakker
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 27 augustus 2025
1031