ECLI:NL:RVS:2025:4109

Raad van State

Datum uitspraak
27 augustus 2025
Publicatiedatum
27 augustus 2025
Zaaknummer
202406520/1/R4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • N.H. van den Biggelaar
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Deest-Zuid 2023 en de gevolgen voor de pacht en flora en fauna

Op 12 september 2024 heeft de raad van de gemeente Druten het bestemmingsplan "Deest-Zuid 2023" vastgesteld, met als doel de bouw van een nieuwe woonwijk aan de zuidzijde van Deest mogelijk te maken. Dit plan staat de bouw van maximaal 355 woningen toe, waaronder 99 appartementen en 256 grondgebonden woningen. De betrokken gronden zijn momenteel grotendeels agrarisch. Appellanten, woonachtig in het plangebied, hebben beroep ingesteld tegen dit besluit, omdat zij zich niet kunnen verenigen met het plan. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak behandeld op 18 augustus 2025.

De appellanten betogen dat de participatie bij de totstandkoming van het bestemmingsplan gebrekkig is geweest en dat er geen rekening is gehouden met hun pachtrecht op bepaalde percelen in het plangebied. De raad heeft echter gesteld dat de procedure correct is gevolgd en dat de betrokken belangen zijn afgewogen. De Afdeling oordeelt dat de raad niet onterecht heeft geoordeeld over de uitvoerbaarheid van het plan, ook al zijn er bezwaren geuit over de flora en fauna in het gebied. De raad heeft een quickscan uitgevoerd die bevestigt dat er hazen in het plangebied aanwezig zijn, maar er geldt een provinciale vrijstelling voor deze diersoort.

De Afdeling concludeert dat het beroep ongegrond is en dat de raad geen proceskosten hoeft te vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. N.H. van den Biggelaar, lid van de enkelvoudige kamer, en is openbaar uitgesproken op 27 augustus 2025.

Uitspraak

202406520/1/R4.
Datum uitspraak: 27 augustus 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant] en anderen, gevestigd dan wel wonend in Deest, gemeente Druten,
appellanten,
en
de raad van de gemeente Druten,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 12 september 2024 heeft de raad het bestemmingsplan "Deest-Zuid 2023" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant] en anderen beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 18 augustus 2025, waar [appellant] en anderen, vertegenwoordigd door [appellant], en de raad, vertegenwoordigd door F.P.E. Warrens en J.J. van Hal, bijgestaan door mr. J.W.M. Hagelaars, advocaat te Arnhem, zijn verschenen.
Overwegingen
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
1.       Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Op grond van artikel 4.6, derde lid, van de Invoeringswet Omgevingswet blijft op een beroep tegen een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan waarvan het ontwerp vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet ter inzage is gelegd het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het bestemmingsplan onherroepelijk is.
Het ontwerpplan is op 27 december 2023 ter inzage gelegd. Dat betekent dat op deze beroepsprocedure het recht, waaronder de Wet ruimtelijke ordening en de Crisis- en herstelwet, zoals dat gold vóór 1 januari 2024 van toepassing blijft.
Inleiding
2.       De raad heeft het plan vastgesteld om de bouw van een nieuwe woonwijk aan de zuidzijde van Deest mogelijk te maken. Het plan staat de bouw van maximaal 355 woningen toe. Het gaat om 99 appartementen en 256 grondgebonden woningen. De gronden zijn op dit moment grotendeels in gebruik als agrarische grond. De grenzen van het plangebied worden gevormd door de Jan van Weliestraat in het noorden, de Vriezeweg in het oosten, de Van Heemstraweg in het zuiden en de Grotestraat aan de westzijde.
[appellant] en anderen zijn woonachtig, dan wel gevestigd, aan de [locatie]. Dit perceel ligt in het plangebied. [appellant] en anderen kunnen zich niet met het plan verenigen.
Toetsingskader
3.       Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling oordeelt niet zelf of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het plan onevenredig zijn in verhouding tot de met het plan te dienen doelen.
Participatie
4.       [appellant] en anderen betogen dat de participatie gebrekkig is geweest. [appellant] is maar één keer uitgenodigd op het gemeentehuis om in gesprek te gaan met de wethouder, maar daarna is niet doorgepakt om rekening te houden met de wens van [appellant] en anderen om verder in gesprek te gaan.
4.1.    De Afdeling stelt vast dat het plan is voorbereid met toepassing van de uniforme openbare voorbereidingsprocedure zoals bedoeld in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb). Niet is gebleken dat de raad niet op de juiste wijze toepassing heeft gegeven aan het bepaalde in afdeling 3.4 van de Awb. Het ontwerpplan is ter inzage gelegd en een ieder heeft de mogelijkheid gehad om een zienswijze in te dienen. Hier hebben [appellant] en anderen gebruik van gemaakt. De raad heeft daarmee voldaan aan de eisen die de wet aan de voorbereiding van het plan stelt. Hierbij merkt de Afdeling op dat er naast een inspraak- en voorbereidingsprocedure geen rechtsregel is op grond waarvan een verplichting bestaat voor de raad of het college van burgemeester en wethouders tot het voeren van minnelijk overleg in het kader van de vaststelling van het plan.
Het betoog slaagt niet.
Pacht
5.       [appellant] en anderen betogen dat de raad heeft miskend dat er zwarte pacht, zoals bedoeld in artikel 7:311 van het Burgerlijk Wetboek, is van gronden in het plangebied waarop hun bedrijf Paulownia Cultures B.V. bedrijfsmatig bomen heeft staan. [appellant] en anderen betogen dat [appellant] al vele jaren de kadastrale percelen gemeente Druten sectie E661, E737, E780, E781, E782 pacht. Deze percelen liggen in het plangebied. Met die pacht is ten onrechte geen rekening gehouden. [appellant] en anderen betogen dat hierdoor niet is aangetoond dat het plan financieel uitvoerbaar is. Door het wijzigen van de bestemming van de gronden waarop Paulownia Cultures B.V. haar bedrijf uitoefent moet de gemeente hen uitkopen of een schadevergoeding betalen, maar er is niet aangetoond dat dit kan worden betaald. [appellant] en het bedrijf Paulownia Cultures B.V. worden in de planstukken en in het exploitatieplan niet genoemd als belanghebbenden waarmee financieel rekening wordt gehouden.
5.1.    De raad wijst erop dat uitsluitend ten aanzien van perceel sectie E nummer 661 sprake is van pacht door [appellant]. Andere percelen in het plangebied gebruikt hij en het bedrijf Paulownia Cultures B.V. zonder gebruikstitel. De gemeente is voornemens dit gebruik van haar gronden in het plangebied te beëindigen en neemt daarvoor op dit moment de nodige maatregelen. [appellant] en anderen zijn geen eigenaar van gronden in het plangebied. De gemeente is met de grondeigenaar van perceel sectie E nummer 661 in gesprek om dit perceel te verwerven. Als dat niet lukt zal een onteigeningsprocedure gestart worden. Volgens de raad hebben Paulownia Cultures B.V. en de daaraan gelieerde bedrijven op grond van de Omgevingswet geen recht op schadeloosstelling. Alleen [appellant] heeft hier recht op in zijn hoedanigheid als pachter, als de raad tot onteigening van perceel sectie E nummer 661 zou moeten overgaan.
5.2.    Bij een beroep tegen een bestemmingsplan kan een betoog over de uitvoerbaarheid van dat plan, waaronder de financieel-economische uitvoerbaarheid, alleen leiden tot vernietiging van het bestreden besluit als de raad redelijkerwijs had moeten inzien dat het plan om financieel-economische of andere redenen op voorhand niet uitvoerbaar is.
Feitelijk gebruiken [appellant] en anderen meerdere percelen in het plangebied, maar alleen van perceel sectie E nummer 661 staat vast dat [appellant] hier ten tijde van de vaststelling van het plan een pachtrecht had. Dit is namelijk vastgesteld in een vonnis van de pachtkamer van de rechtbank Arnhem. De raad heeft toegelicht dat hij in gesprek is met de grondeigenaar van het betreffende perceel. Als dit minnelijk overleg niet slaagt, zal de raad overgaan tot onteigening van de gronden. De raad zal de pachter ([appellant]) in dat geval schadeloosstellen voor het gebruik van de gronden. De raad heeft onder verwijzing naar het grondexploitatieplan toegelicht dat rekening is gehouden met eventuele schadeloosstelling van het gebruiksrecht van [appellant] en dat dit betaald kan worden. Daarom heeft de raad zich redelijkerwijs op het standpunt kunnen stellen dat er geen redenen zijn waarom het plan op voorhand niet uitvoerbaar is. Ook is niet gebleken dat de raad ten onrechte geen rekening heeft gehouden met het pachtrecht van [appellant].
Het betoog slaagt niet.
Flora en fauna
6.       [appellant] en anderen betogen dat ten onrechte geen onderzoek is gedaan naar de hazen die zich in het plangebied bevinden, terwijl het niet goed gaat met die soort. In andere provincies, zoals Zeeland en Utrecht, moet men eerst onderzoeken of er hazen in het plangebied aanwezig zijn en of de werkzaamheden invloed hebben op deze dieren.
6.1.    De raad stelt dat vast staat dat de quickscan geen zodanige gebreken dan wel leemten in kennis bevat dat de raad de quickscan niet aan het plan ten grondslag heeft kunnen leggen. Ten tijde van de vaststelling van het plan (en overigens ook op dit moment) gold er volgens de raad op grond van artikel 4.4 van de Omgevingsverordening Gelderland een provinciale vrijstelling van het verbod om zonder ontheffing/ omgevingsvergunning voor de flora- en fauna-activiteit opzettelijk de haas te vangen of opzettelijk vaste voortplantingsplaatsen of rustplaatsen van de haas te beschadigen of te vernielen. Volgens de raad staat het soortenbeschermingsregime van de haas gelet hierop niet aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg.
6.2.    De raad mag het plan niet vaststellen als en voor zover hij op voorhand redelijkerwijs had moeten inzien dat het wettelijke soortenbeschermingsregime aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat.
De raad heeft het rapport "Quickscan Flora en Fauna Woningbouwontwikkeling Deest-Zuid" van Aelmans van 21 november 2023 (hierna: de quickscan) aan het plan ten grondslag gelegd. De quickscan bevestigt dat er hazen in het plangebied aanwezig zijn. Maar zoals ook in de quickscan is aangegeven, geldt voor deze diersoort een vrijstelling binnen de provincie Gelderland. Daarom heeft de raad zich redelijkerwijs op het standpunt kunnen stellen dat het wettelijke soortenbeschermingsregime op voorhand niet aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat.
Het betoog slaagt niet.
Conclusie
7.       Het beroep is ongegrond.
8.       De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. N.H. van den Biggelaar, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.M. van der Kolk, griffier.
w.g. Van den Biggelaar
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Van der Kolk
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 27 augustus 2025
944