ECLI:NL:RVS:2025:4112

Raad van State

Datum uitspraak
27 augustus 2025
Publicatiedatum
27 augustus 2025
Zaaknummer
202304356/1/R3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake omgevingsvergunningen voor kadeconstructie en kraanfundering in Delden

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel, waarin de bezwaren van [appellant] en anderen tegen de verleende omgevingsvergunningen door het college van burgemeester en wethouders van Hof van Twente zijn behandeld. De omgevingsvergunningen, verleend op 21 juli en 23 september 2021, betroffen het inkassen en verlengen van de kadeconstructie op de gemeentekade in Delden en de bouw van een kraanfundering. De appellanten, bewoners van Delden, hebben bezwaar gemaakt tegen deze vergunningen, omdat zij vrezen voor toenemende overlast van de nabijgelegen veevoederfabriek For Farmers B.V. De rechtbank heeft de bezwaren van de appellanten niet-ontvankelijk verklaard, omdat zij de termijn voor het indienen van bezwaar hadden overschreden. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 23 mei 2025 behandeld en op 27 augustus 2025 uitspraak gedaan. De Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat de bezwaren van de appellanten terecht niet-ontvankelijk zijn verklaard. De Afdeling overweegt dat de publicatie van de omgevingsvergunningen voldoende duidelijk was en dat de appellanten niet als belanghebbenden kunnen worden aangemerkt, omdat zij niet aannemelijk hebben gemaakt dat zij directe gevolgen ondervinden van de vergunningen. De Afdeling concludeert dat het hoger beroep ongegrond is en dat de uitspraak van de rechtbank moet worden bevestigd.

Uitspraak

202304356/1/R3.
Datum uitspraak: 27 augustus 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant] en anderen, allen wonend in Delden, gemeente Hof van Twente,
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 26 mei 2023 in zaak nr. 22/815 in het geding tussen:
[appellant] en anderen
en
het college van burgemeester en wethouders van Hof van Twente.
Procesverloop
Bij besluit van 21 juli 2021 heeft het college aan [vergunninghoudster] een omgevingsvergunning verleend voor het inkassen en verlengen van de kadeconstructie op de gemeentekade Delden aan de Kade in Delden, kadastraal bekend Stad-Delden, sectie B, nummers 331, 333 en 1013 (hierna: de gemeentekade).
Bij besluit van 23 september 2021 heeft het college aan [vergunninghoudster] een omgevingsvergunning verleend voor een kraanfundering en de fundering van een losbunder met geheide palen op de gemeentekade.
Bij besluit van 30 maart 2022 heeft het college het door [appellant] en anderen gemaakte bezwaar tegen het besluit van 21 juli 2021 wegens niet verschoonbare termijnoverschrijding niet-ontvankelijk verklaard. In dit besluit is tevens het bezwaar van [appellant] tegen het besluit van 23 september 2021 ontvankelijk maar ongegrond verklaard. De bezwaren van de anderen tegen het besluit van 23 september 2021 zijn niet-ontvankelijk verklaard omdat zij niet als belanghebbende kunnen worden aangemerkt.
Bij uitspraak van 26 mei 2023 heeft de rechtbank het door [appellant] en anderen daartegen ingestelde beroep, voor zover het namens [appellant] is ingesteld, niet-ontvankelijk verklaard en, voor zover het namens de anderen is ingesteld, ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak hebben [appellant] en anderen hoger beroep ingesteld.
Het college en [vergunninghoudster] hebben een schriftelijke uiteenzetting ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 23 mei 2025, waar [appellant] en anderen, vertegenwoordigd door ing. M.H. Middelkamp, rechtsbijstandverlener in Almelo, en het college, vertegenwoordigd door B.J.M. Beernink-Rouwelaar en G.R.F. ter Braak, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [vergunninghoudster], vertegenwoordigd door [gemachtigde], bijgestaan door mr. L. Hoeben, advocaat in Rotterdam, als partij gehoord.
Overwegingen
1.       Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een  omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet, dan blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo).
De aanvragen om een omgevingsvergunning zijn ingediend op 4 maart 2021 en op 10 augustus 2021. Dat betekent dat in dit geval de Wabo, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
Inleiding
2.       [vergunninghoudster] heeft op 4 maart 2021 een omgevingsvergunning aangevraagd voor het inkassen en verlengen van de kadeconstructie op de gemeentekade in Delden. Daarnaast heeft [vergunninghoudster] op 10 augustus 2021 een omgevingsvergunning aangevraagd voor een kraanfundering en de fundering van een losbunder met geheide palen op de gemeentekade. De werkzaamheden maken onderdeel uit van het project Verruiming Twentekanalen Fase 2. [appellant] en anderen hebben bezwaren tegen de bij de besluiten van 21 juli 2021 en 23 september 2021 verleende bouwvergunningen. Zij ervaren overlast van de veevoederfabriek For Farmers B.V., die van de kade gebruik maakt, en vrezen dat als gevolg van de kadevergroting en grotere kraancapaciteit de overlast verder zal toenemen.
Relevante regelgeving
3.       Artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) luidt:
"1. Onder belanghebbende wordt verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken."
Artikel 6:7 luidt:
"De termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift bedraagt zes weken."
Artikel 6:11 luidt:
"Ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift blijft niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest."
Hoger beroep
Goede procesorde
4.       Voor zover [appellant] en anderen op de zitting hebben betoogd dat het college niet het bevoegde gezag is, omdat een revisievergunning moet worden verleend en alleen de provincie hiertoe bevoegd is, overweegt de Afdeling dat zij dit betoog pas voor het eerst op zitting bij de Afdeling en niet al in beroep bij de rechtbank hebben aangevoerd. In het omgevingsrecht kunnen beroepsgronden niet voor het eerst in hoger beroep worden aangevoerd. Een uitzondering wordt gemaakt als uitgesloten is dat andere belanghebbenden daardoor worden benadeeld. Die uitzondering doet zich bij deze beroepsgrond niet voor. De Afdeling zal deze beroepsgrond daarom niet inhoudelijk bespreken.
Niet-ontvankelijkheid besluit 21 juli 2021
5.       [appellant] en anderen betogen dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college de bezwaren tegen het besluit van 21 juli 2021 om de omgevingsvergunning te verlenen niet-ontvankelijk mocht verklaren. Zij voeren hiertoe aan dat het adres Sluisstraat 24 niet in de publicatie van de omgevingsvergunningen is vermeld, zodat deze niet voldoende kenbaar is. Er is daarom sprake van een verschoonbare termijnoverschrijding.
5.1.    De Afdeling stelt met de rechtbank vast dat het bestreden besluit is bekendgemaakt op 21 juli 2021, zodat de termijn voor het indienen van een beroepschrift op grond van artikel 6:7, in samenhang met artikel 6:8, eerste lid, van de Awb is begonnen op 22 juli 2021 en geëindigd op 2 augustus 2021. [appellant] en anderen hebben op 2 november 2021, en dus ruim drie maanden te laat, bezwaar gemaakt tegen het besluit. Op grond van artikel 6:11 van de Awb blijft op een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
5.2.    De Afdeling overweegt dat in de publicatie van het besluit staat dat het gaat om een omgevingsvergunning voor het inkassen en verlengen van de kadeconstructie aan de Kade in Delden. Dat het adres niet is vermeld maakt niet dat de publicatie in dit geval niet voldoende kenbaar was voor belanghebbenden, nu duidelijk is dat het gaat om de activiteit bouwen ten behoeve van de gemeentekade. In de publicatie is bovendien ook aangegeven dat de beschikking kort en kernachtig is omschreven en dat voor een volledig beeld van de beschikking deze met bijbehorende tekeningen is in te zien bij de publieksbalie in het stadhuis. Als [appellant] en anderen dus twijfels of vragen hadden over deze publicatie hadden ze zich nader kunnen laten informeren. De Afdeling wijst er in dit verband nog op dat [appellant] en anderen allen in de directe omgeving van de gemeentekade wonen en na de publicatie van de met het besluit van 23 september 2023 verleende omgevingsvergunning wel op tijd bezwaar hebben ingediend, terwijl hierin ook geen adres is genoemd. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de rechtbank daarom terecht overwogen dat de publicatie voldoende duidelijk is, en terecht geoordeeld dat het college het bezwaar van [appellant] en anderen tegen het besluit van 21 juli 2021 niet-ontvankelijk mocht verklaren.
Het betoog slaagt niet.
Niet-ontvankelijkheid van [appellant] bij besluit van 23 september 2021
6.       Wat betreft het betoog van [appellant] en anderen dat de rechtbank het beroep van [appellant] ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard, overweegt de Afdeling dat dit betoog niet is onderbouwd, zodat dit niet kan leiden tot een ander oordeel.
Het betoog slaagt niet.
Niet-ontvankelijkheid van de anderen bij besluit van 23 september 2021
7.       [appellant] en anderen betogen dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college de bezwaren van de anderen tegen het besluit van 23 september 2021 om de omgevingsvergunning te verlenen niet-ontvankelijk mocht verklaren, omdat zij geen belanghebbenden zijn. Zij voeren hiertoe aan dat zij belanghebbenden bij het besluit zijn, omdat zij op korte afstand van de veevoederfabriek For Farmers B.V., die volgens hen als enige van de kadevoorzieningen gebruikmaakt, wonen. De kadevoorzieningen zijn bedoeld om de productiecapaciteit van de veevoederfabriek significant te verhogen. [appellant] en anderen ondervinden nu al veel overlast, door de kadervergroting en grotere kraancapaciteit zal deze volgens hen verder toenemen.
7.1.    De Afdeling overweegt dat op grond van artikel 1:2 van de Awb onder belanghebbende wordt verstaan, degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
7.2.    Om als belanghebbende in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb te kunnen worden aangemerkt, moet een natuurlijk persoon een voldoende objectief bepaalbaar belang bij het besluit hebben. In het omgevingsrecht is het uitgangspunt dat degene die rechtstreeks feitelijke gevolgen ondervindt van de activiteit, in beginsel belanghebbende is bij de vaststelling van de besluit. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in haar uitspraak van onder 23 augustus 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2271, onder 3.2, dient het criterium "gevolgen van enige betekenis" als correctie op dit uitgangspunt. Gevolgen van enige betekenis ontbreken indien de gevolgen wel zijn vast te stellen, maar de gevolgen van de activiteit voor de woon-, leef- of bedrijfssituatie van betrokkene zo gering zijn dat een persoonlijk belang bij het besluit ontbreekt. Daarbij wordt acht geslagen op de factoren afstand tot, zicht op, planologische uitstraling van en milieugevolgen (onder andere geur, geluid, licht, trilling, emissie, risico) van de activiteit die het besluit toestaat, waarbij die factoren zo nodig in onderlinge samenhang worden bezien. Ook aard, intensiteit en frequentie van de feitelijke gevolgen kunnen van belang zijn.
7.3.    De Afdeling stelt voorop dat de anderen op een afstand van 150 m of meer van de gemeentekade wonen en geen zicht hebben op de fundering nu deze op maainiveau wordt gerealiseerd, zodat belanghebbendheid in beginsel ontbreekt. De stelling van [appellant] en anderen dat de kadevoorzieningen zijn bedoeld om de productiecapaciteit van de veevoederfabriek van For Farmers B.V. te vergroten en zij nu al veel overlast van de fabriek ondervinden, maakt dat in dit geval niet anders. Zoals het college terecht heeft gesteld, gaat het hier alleen om de activiteit bouwen voor de funderingen van een kraan en een losbunker. Een vergroting van de productiecapaciteit van de veevoederfabriek wordt hiermee niet vergund. Nu [appellant] en anderen niet aannemelijk hebben gemaakt dat de funderingen leiden tot gevolgen van enige betekenis, is er daarom geen grond voor het oordeel dat zij ten onrechte niet als belanghebbende zijn aangemerkt.
7.4.    De rechtbank is terecht tot dezelfde conclusie gekomen dat het college het bezwaar van de anderen tegen het besluit van 23 september 2021 niet-ontvankelijk mocht verklaren.
Het betoog slaagt niet.
Geen inspraak
8.       [appellant] en anderen betogen dat de rechtbank niet heeft onderkend dat ten onrechte geen inspraakprocedure heeft plaatsgevonden. Zij voeren hiertoe aan dat het college niet de juiste voorbereidingsprocedure heeft gevolgd. Er is namelijk sprake van besluiten met milieugevolgen die onder de werking van het Verdrag van Aarhus (hierna: het verdrag) vallen. De verleende omgevingsvergunningen zorgen door de vrijkomende stikstofemissie namelijk voor significante effecten op de Natura 2000-gebieden in de nabije omgeving. Op de zitting hebben zij verder toegelicht dat de omgevingsvergunningen onderdeel uitmaken van het grotere project verruiming Twentekanalen Fase 2. Dit project valt volgens hen onder bijlage I van het verdrag, zodat de omgevingsvergunningen als onderdeel van dit project ook onder de bijlage vallen. De uitgebreide voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4 van de Awb had daarom gevolgd moeten worden. De beide vergunningen hadden ter inzage moeten worden gelegd, zodat omwonenden zich erover hadden kunnen uitspreken.
8.1.    De Afdeling overweegt dat besluiten op twee manieren onder de inspraakverplichting van artikel 6 van het verdrag kunnen vallen. Deze zijn opgenomen in artikel 6, lid 1, onder a en b, van het verdrag.
Artikel 6, lid 1, onder a, van het verdrag bepaalt dat in ieder geval besluiten over het al dan niet toestaan van voorgestelde activiteiten zoals deze zijn vermeld in bijlage I van het verdrag, als een dergelijk besluit worden aangemerkt. Voor zover [appellant] en anderen betogen dat de omgevingsvergunningen onderdeel uitmaken van het grotere project verruiming Twentekanalen Fase 2 en daarom in bijlage I vallen, volgt de Afdeling dit niet. Alleen de voorliggende omgevingsvergunningen zijn immers onderdeel van het geding en deze slaan niet op activiteiten die in bijlage I van het Verdrag van Aarhus worden genoemd. Artikel 6, lid 1, onder a, van het verdrag is dus niet van toepassing.
De Afdeling overweegt verder dat in artikel 6, lid 1, onder b, van het verdrag staat dat activiteiten die een aanzienlijk effect op het milieu hebben onder de verplichting vallen. [appellant] en anderen hebben weliswaar gesteld dat sprake is van significante milieueffecten, dan wel dat dergelijke effecten niet zijn uit te sluiten, maar hiervoor ziet de Afdeling geen aanknopingspunt. [appellant] en anderen hebben hiervoor ook geen onderbouwing, met bijvoorbeeld concrete gegevens of onderzoeken, gegeven. Het college heeft die stelling bovendien gemotiveerd en navolgbaar weersproken. De Afdeling ziet daarom geen grond voor het oordeel dat artikel 6, eerste lid, onder b, van het verdrag van toepassing is.
8.2.    De Afdeling is met de rechtbank van oordeel dat de omgevingsvergunningen niet onder de werking van het Verdrag van Aarhus vallen. Er is daarom geen aanleiding voor het oordeel dat ten onrechte geen inspraakprocedure heeft plaatsgevonden.
Het betoog slaagt niet.
Conclusie
9.       Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank dient, voor zover aangevallen, te worden bevestigd.
10.     Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de uitspraak, voor zover aangevallen.
Aldus vastgesteld door mr. M. Soffers, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. E.W.L. van der Heijden, griffier.
w.g. Soffers
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Van der Heijden
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 27 augustus 2025
884-1139