ECLI:NL:RVS:2025:4115

Raad van State

Datum uitspraak
27 augustus 2025
Publicatiedatum
27 augustus 2025
Zaaknummer
202200713/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep van Stichting Islamitisch Onderwijs Nederland tegen besluit minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media inzake aanvullende bekostiging

Op 29 juli 2021 heeft de minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media een verzoek van Stichting Islamitisch Onderwijs Nederland (SIO) om aanvullende bekostiging voor het jaar 2020 deels toegewezen. SIO, het bevoegd gezag van het Cornelius Haga Lyceum te Amsterdam, had verzocht om een bedrag van ruim € 1,25 miljoen, gebaseerd op artikelen 86 en 104a van de Wet op het voortgezet onderwijs. De minister kende echter slechts € 518.489,50 toe, onder de voorwaarde dat de kwaliteit van het onderwijs binnen een jaar aan de eisen zou voldoen. SIO ging in beroep tegen het besluit van de minister, dat op 21 december 2021 het bezwaar van SIO ongegrond verklaarde.

Tijdens de zitting op 4 maart 2024 werd de zaak behandeld. SIO stelde dat er in 2020 een bestuurscrisis was die extra kosten met zich meebracht, en dat deze kosten vergoed moesten worden. De minister erkende de bestuurscrisis, maar stelde dat de kosten niet vergoed konden worden omdat ze niet gerelateerd waren aan het verzorgen van onderwijs. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat de WVO alleen vergoedingen toestaat voor kosten die direct verband houden met het verzorgen van onderwijs. De door SIO geclaimde kosten, waaronder rechtsbijstand, vielen hier niet onder.

De Afdeling verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat de minister geen proceskosten hoefde te vergoeden. De uitspraak werd gedaan op 27 augustus 2025, waarbij de relevante artikelen van de Algemene wet bestuursrecht en de Wet op het voortgezet onderwijs werden besproken.

Uitspraak

202200713/1/A2.
Datum uitspraak: 27 augustus 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
Stichting Islamitisch Onderwijs Nederland (hierna: SIO), gevestigd te Amsterdam,
appellante,
en
de minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media (nu: de staatssecretaris voor Funderend Onderwijs en Emancipatie; hierna: de minister),
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 29 juli 2021 heeft de minister het verzoek van SIO om aanvullende bekostiging voor 2020 deels toegekend.
Bij besluit van 21 december 2021 heeft de minister het door SIO hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft SIO beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 4 maart 2024, waar SIO, vertegenwoordigd door [gemachtigde] en mr. W.E. Pors, advocaat te Amsterdam, en de minister, vertegenwoordigd door mr. M.Y. van Hattum, vergezeld van dr. J.F.A. Ausses, mr. R.A.M. Veltman en I.C.M. Berkhout-Paape, zijn verschenen.
Overwegingen
Wie, wat, waar
1.       SIO is het bevoegd gezag van het Cornelius Haga Lyceum te Amsterdam (hierna: het CHL). Deze school verzorgt sinds augustus 2017 voortgezet onderwijs op islamitische grondslag.
1.1.    SIO heeft de minister op 30 december 2020 verzocht om aanvullende bekostiging van ruim € 1,25 miljoen voor het jaar 2020. SIO baseert dit verzoek op de artikelen 86 en 104a van de Wet op het voortgezet onderwijs (hierna: WVO).
1.2.    SIO heeft op 7 juni 2021 een "masterplan" voor verbetering van de kwaliteit van het onderwijs aan het CHL bij de minister ingediend.
1.3.    De minister heeft het verzoek van SIO gedeeltelijk toegewezen. Hij heeft bij besluit van 29 juli 2021 een aanvullende bekostiging van € 518.489,50 toegekend, onder de voorwaarde dat de kwaliteit van het onderwijs binnen een jaar aan de eisen zou voldoen.
Wettelijk kader
2.       De toepasselijke wettelijke bepalingen zijn opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak. Deze bijlage maakt deel uit van deze uitspraak.
2.1.    Met ingang van 1 augustus 2022 is de WVO vervangen door de Wet op het voortgezet onderwijs 2020. Het bestreden besluit is genomen op 21 december 2021, zodat daarop nog de WVO van toepassing is zoals deze luidde voor 1 augustus 2020.
Beroep en verweer
3.       SIO betoogt dat de minister meer aanvullende bekostiging voor exploitatiekosten had moeten toekennen. Zij stelt dat er in 2020 bij SIO een bijzondere ontwikkeling was in de zin van artikel 89 van de WVO. Er was in 2020 bij SIO een bestuurscrisis. Deze heeft geleid tot de schorsing en later het ontslag van de voormalige voorzitter van SIO. De daaruit voortvloeiende kosten moeten volgens SIO worden vergoed. SIO beroept zich ter onderbouwing van dit standpunt op de artikelen 89 en 104a van de WVO.
3.1.    De minister erkent dat de bestuurscrisis een bijzondere ontwikkeling was, maar meent dat de daaruit voortvloeiende kosten niet vergoed kunnen worden, omdat het geen kosten voor het verzorgen van onderwijs zijn.
Het oordeel van de Afdeling
4.       Ingevolge artikel 89, tweede lid, van de WVO kan de minister aanvullende bekostiging voor exploitatie verlenen als zich bij een school bijzondere ontwikkelingen hebben voorgedaan. Ingevolge artikel 104a van de WVO kan de minister aanvullende bekostiging verlenen voor maatregelen ter verbetering van het onderwijs.
4.1.    Op de bekostiging van scholen zijn de bepalingen van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) over subsidies van overeenkomstige toepassing (artikel 4:21, vierde lid, van de Awb). Een subsidie wordt verstrekt voor het verrichten van bepaalde activiteiten (artikel 4:21, eerste lid, van de Awb). In de context van de WVO is deze activiteit het verzorgen van onderwijs. Daarom zijn artikel 89, tweede lid, en artikel 104a van de WVO slechts van toepassing op kosten die moeten worden gemaakt om onderwijs te verzorgen.
4.2.    De door SIO geclaimde, maar niet vergoede, kosten zijn voor een belangrijk deel kosten van rechtsbijstand. Dit zijn geen kosten voor het verzorgen of verbeteren van het onderwijs. Deze kosten kunnen niet op grond van de WVO worden vergoed.
4.3.    SIO claimt naast deze kosten van rechtsbijstand een bedrag van € 600.000 aan toekomstige kosten. Deze kosten zijn te weinig gespecificeerd om voor bekostiging in aanmerking te komen.
4.4.    Voor zover SIO meent dat zij schade heeft geleden door onrechtmatig handelen van de minister, kan zij een vordering op grond van onrechtmatige daad instellen bij de burgerlijke rechter, dan wel een verzoek tot schadevergoeding op grond van artikel 8:88 van de Awb doen. In deze procedure kunnen proceskosten slechts worden vergoed als SIO deze redelijkerwijs heeft moeten maken om het bestreden besluit aan te vechten (artikel 8:75 van de Awb). Het bestreden besluit is niet onrechtmatig.
Slotsom
5.       Het beroep is ongegrond.
6.       De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, voorzitter, en mr. B.P.M van Ravels en mr. J.C.A. de Poorter, leden, in tegenwoordigheid van mr. J.S. de Jong, griffier.
De voorzitter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen
w.g. De Jong
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 27 augustus 2025
Bijlage
Algemene wet bestuursrecht
Artikel 4:21
1.       Onder subsidie wordt verstaan: de aanspraak op financiële middelen, door een bestuursorgaan verstrekt met het oog op bepaalde activiteiten van de aanvrager, anders dan als betaling voor aan het bestuursorgaan geleverde goederen of diensten.
4.       Deze titel is van overeenkomstige toepassing op de bekostiging van het onderwijs en onderzoek.
Wet op het voortgezet onderwijs
Artikel 89. Aanvullende bekostiging exploitatiekosten
1.       Indien bijzondere ontwikkelingen in het voortgezet onderwijs daartoe aanleiding geven, kunnen bij ministeriële regeling voorschriften worden vastgesteld omtrent het verstrekken van aanvullende bekostiging voor exploitatiekosten.
2.       Indien bijzondere ontwikkelingen in het voortgezet onderwijs aan een school daartoe aanleiding geven, kan Onze Minister op aanvraag van het bevoegd gezag onder door hem te stellen voorwaarden en voor een door hem te bepalen periode aanvullende bekostiging voor exploitatiekosten verstrekken. De aanvraag wordt ingediend in het kalenderjaar waarin deze ontwikkelingen zijn aangevangen. Onze Minister besluit binnen vier maanden na ontvangst van de aanvraag.
Artikel 104a
1.       Indien het bevoegd gezag tekortschiet in haar zorg voor de kwaliteit van het onderwijs, bedoeld in artikel 23a, kan Onze Minister op verzoek van het bevoegd gezag van een school of uit eigen beweging in overeenstemming met het bevoegd gezag maatregelen treffen.
2.       Tot de maatregelen, bedoeld in het eerste lid, behoort de mogelijkheid het bestuur van de instelling te laten bijstaan door een extern deskundige. Ook kunnen onder voorwaarden extra financiële middelen aan de instelling ter beschikking worden gesteld.
3.       Onze Minister stelt nadere regels omtrent de toekenning van en verantwoording voor maatregelen, voor zover deze het verstrekken van financiële middelen betreffen.