202401423/1/R3.
Datum uitspraak: 27 augustus 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
Holding De Zeebries B.V. (hierna: Zeebries), gevestigd in Hoek van Holland, gemeente Rotterdam,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 22 januari 2024 in zaak nr. 22/4414 in het geding tussen:
Zeebries
en
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam.
Procesverloop
Bij besluit van 3 december 2021 heeft het college Zeebries onder oplegging van een last onder dwangsom gelast om de overtreding met betrekking tot het paviljoen aan de Zeekant 111 te Hoek van Holland (hierna: het perceel) te beëindigen.
Bij besluit van 8 augustus 2022 heeft het college het door Zeebries daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard en het besluit van 3 december 2021 in stand gelaten.
Bij uitspraak van 22 januari 2024 heeft de rechtbank het door Zeebries daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft Zeebries hoger beroep ingesteld.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 mei 2025, waar Zeebries, vertegenwoordigd door [directeur] en mr. J. Geelhoed, advocaat te Honselersdijk, en het college, vertegenwoordigd door mr. A.M.H. Dellaert en mr. C. Golak, zijn verschenen.
Overwegingen
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
1. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet een overtreding heeft plaatsgevonden, is aangevangen of het gevaar voor een overtreding klaarblijkelijk dreigde, en vóór dat tijdstip een last onder dwangsom is opgelegd voor die overtreding of dreigende overtreding, dan blijft op grond van artikel 4.23, eerste lid, van de Invoeringswet Omgevingswet op die opgelegde last onder dwangsom het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet van toepassing tot het tijdstip waarop de last volledig is uitgevoerd, de dwangsom volledig is verbeurd en betaald, of de last is opgeheven.
Bij besluit van 3 december 2021 heeft het college aan Zeebries een last onder dwangsom opgelegd. Dat betekent dat in dit geval de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo), zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
Inleiding
2. Zeebries huurt het perceel van de gemeente Rotterdam. Het strand is eigendom van de Staat (artikel 5:26 BW), maar de Staat heeft de gemeente Rotterdam gevolmachtigd om het perceel te verhuren.
2.1 Zeebries exploiteert op het perceel een strandpaviljoen. Het college stelt dat Zeebries een recht van opstal (artikel 5:101 BW) op dit paviljoen heeft. Het dossier bevat geen akte van vestiging waaruit dit blijkt. De Afdeling beschouwt Zeebries dus ook voor het paviljoen als huurder.
3. Op 24 juni 2020 heeft een inspecteur van de gemeente geconstateerd dat onder het strandpaviljoen drie zeecontainers waren ingegraven zonder omgevingsvergunning. Wegens deze overtreding van artikel 2.3a, eerste lid, van de Wabo heeft het college aan Zeebries een last onder dwangsom opgelegd om de overtreding binnen tien weken te beëindigen.
4. Zeebries heeft inmiddels één van de zeecontainers verwijderd. Een tweede bleek geen container, maar een houten kelder te zijn. Voor deze kelder is inmiddels een omgevingsvergunning verleend. Het geschil gaat dus alleen nog maar over de derde container. Deze ligt onder de bar en het terras van het paviljoen.
Het oordeel van de rechtbank
5. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Het hoger beroep
6. Zeebries betoogt dat zij geen overtreder is, omdat zij geen eigenaar van het perceel is en de containers al aanwezig waren toen zij het perceel huurde.
Dit betoog slaagt niet. Artikel 2.3a, eerste lid, van de Wabo verbiedt het in stand laten van bouwwerken die zonder de vereiste omgevingsvergunning zijn gebouwd. Hoewel Zeebries huurder is van het perceel, is zij wel overtreder van dit verbod. Gebleken is dat Zeebries de containers mag verwijderen. Zij heeft immers na de last al één van de containers verwijderd. Omdat zij dit mocht maar niet deed, liet zij de overgebleven container in stand.
7. Zeebries betoogt dat het college geen last onder dwangsom mocht opleggen, omdat er concreet zicht op legalisatie was.
Dit betoog slaagt niet, Zeebries heeft voor de container geen vergunning aangevraagd. Dat dit een bewuste keuze was, blijkt uit het gegeven dat Zeebries de andere container wel heeft verwijderd en voor de kelder wel een vergunning heeft aangevraagd en gekregen. Het college kan niet zonder aanvraag een omgevingsvergunning verlenen.
Conclusie
8. Het hoger beroep is ongegrond.
9. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van J.M. Rijsdijk, griffier.
Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen
w.g. Rijsdijk
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 27 augustus 2025