202201430/1/R4.
Datum uitspraak: 5 februari 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B], wonend in [woonplaats,
2. [appellant sub 2], wonend in [woonplaats],
appellanten,
en
de minister van Infrastructuur en Waterstaat (hierna: de minister),
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 24 november 2021 heeft de minister het saneringsplan "A4 en A67" vastgesteld en geluidproductieplafonds verlaagd.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1A], [appellant sub 1B] en [appellant sub 2] beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant sub 2] heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op de zitting behandeld op 23 september 2024, waar [appellant sub 1B], bijgestaan door [gemachtigde], [appellant sub 2], vertegenwoordigd door mr. A.H.J. Hofman, advocaat in Eindhoven, vergezeld door M.F. Sistermans, en de minister, vertegenwoordigd door mr. W.A. Ganesh en mr. D. Tieleman, vergezeld door D. van der Gugten en ing. M. Pannenkoek, zijn verschenen.
Overwegingen
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
1. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Aanvullingswet geluid Omgevingswet in werking getreden. Op grond van artikel 3.3, tweede lid, aanhef en onder a en c, van de Aanvullingswet geluid Omgevingswet blijft hoofdstuk 11 van de Wet milieubeheer (hierna: Wm) van toepassing op een op grond van artikel 11.56, eerste lid, van de Wm ingediend verzoek tot vaststelling van een saneringsplan totdat dit saneringsplan onherroepelijk is en op een op grond van artikel 11.63, eerste lid, van de Wm ingediend verzoek tot verlaging van geluidproductieplafonds totdat deze verlaging onherroepelijk is.
Dat betekent dat in dit geval hoofdstuk 11 van de Wm, zoals dat gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
Inleiding
2. De relevante wettelijke bepalingen zijn opgenomen in de bij deze uitspraak behorende bijlage.
3. Het saneringsplan heeft betrekking op een wegvak van de A4 ter hoogte van Bergen op Zoom en een wegvak van de A67 ter hoogte van Eersel en Veldhoven. Bij één van de zeven saneringsobjecten bevat het saneringsplan een afschermende maatregel in de vorm van een geluidscherm die het geluidproductieplafond op een aantal referentiepunten langs de A67 verlaagt. Aan het saneringsplan ligt het rapport "Akoestisch onderzoek Saneringsplan A4 (km 228,2-234,2) en A67 (km 13,01-16,39)" van 26 oktober 2021 (hierna: het akoestisch rapport) ten grondslag. Het akoestisch rapport heeft onder meer betrekking op een akoestisch onderzoek (hierna: het akoestisch onderzoek), een inventarisatie van potentiële saneringsobjecten en een maatregelenonderzoek (hierna: het maatregelenonderzoek).
4. [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] wonen aan de [locatie 1] in Veldhoven. Deze woning is het enige saneringsobject in cluster T118_02 (hierna: het cluster). Het saneringsplan voorziet niet in geluidbeperkende maatregelen voor het cluster. [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] zijn het daarmee oneens.
[appellant sub 2] woont aan de [locatie 2] in Veldhoven. Haar woning wordt niet aangemerkt als saneringsobject. [appellant sub 2] is het daarmee oneens.
Beroep van [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B]
Ingetrokken beroepsgrond
5. Op de zitting hebben [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] hun beroepsgrond gericht tegen de verlaging van de geluidproductieplafonds ingetrokken.
Zienswijzennota
6. [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] betogen dat de ‘Nota van Antwoord op de zienswijzen op het voornemen tot het vaststellen van het saneringsplan A4-A67 en het wijzigen van de geluidproductieplafonds’ van 12 november 2021 (hierna: de zienswijzennota) standpunten van de minister bevat die onjuist zijn en niet stroken met het besluit van 24 november 2021. [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] voeren aan dat de minister zich in de zienswijzennota op het standpunt heeft gesteld dat hun woning uit alleen één geluidgevoelige bouwlaag bestaat en daarom geen saneringsobject is. Maar volgens [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] bestaat hun woning uit twee geluidgevoelige bouwlagen en heeft de minister hun woning in het besluit van 24 november 2021 wel als een saneringsobject aangemerkt. Verder voeren [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] aan dat de minister zich in de zienswijzennota op het standpunt heeft gesteld dat de geluidbelasting ruim onder de maximaal toegestane geluidproductie ligt als gevolg van het tweelaags zeer open asfaltbeton (hierna: ZOAB) op de A67 ter hoogte van hun woning. Volgens [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] weerspreekt de minister de juistheid van dit standpunt in bijlage 3 bij het besluit van 24 november 2021, omdat uit die bijlage blijkt dat de geluidbelasting op de gevel van hun woning, na een geluidbeperkende maatregel, 69 dB bedraagt.
6.1. Het betoog mist naar het oordeel van de Afdeling feitelijke grondslag. De passage in de zienswijzennota waarin staat dat sprake is van alleen één geluidgevoelige bouwlaag, heeft geen betrekking op de woning van [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B], maar op de woning van [appellant sub 2]. De passage in de zienswijzennota over geluidbelasting heeft geen betrekking op de geluidbelasting op de gevel van de woning van [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B], maar gaat over de maximaal toegestane geluidproductie op de zogenoemde referentiepunten in de omgeving van de woning van [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B], de zogenoemde geluidproductieplafonds.
Het betoog slaagt niet.
Akoestisch onderzoek
7. [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] betogen dat het akoestisch onderzoek niet zorgvuldig tot stand is gekomen. [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] voeren aan dat in het akoestisch onderzoek ten onrechte geen rekening is gehouden met de houten schutting bij hun perceel. Ook betogen zij dat het akoestisch onderzoek ten onrechte uitgaat van één geluidgevoelige bouwlaag terwijl dit in werkelijkheid twee bouwlagen zijn. Op de zitting hebben [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] verder aangevoerd dat het akoestisch onderzoek niet meer actueel is, omdat de bomen tussen hun woning en de rijksweg, die volgens [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] een geluidwerende werking hadden, na het akoestisch onderzoek zijn gekapt. Het akoestisch onderzoek is volgens hen ook niet meer actueel, omdat na het akoestisch onderzoek de nieuwe aansluiting van Veldhoven-West op de A67 (hierna: de aansluiting Veldhoven-West) is gerealiseerd ten noordwesten van hun woning. Deze twee ontwikkelingen zijn volgens [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] ten onrechte niet meegenomen in het akoestisch onderzoek.
7.1. Op grond van artikel 5.7, tweede lid, aanhef en onder b, van het Reken- en meetvoorschrift geluid 2012 (hierna: RMG 2012) wordt de geluidbelasting berekend op basis van de in het geluidregister opgenomen brongegevens. Op pagina 37 van het akoestisch rapport staat dat de houten schutting als afschermend object in dit register is opgenomen en in het onderzoek is meegenomen. Dit volgt ook uit bijlage C2.1 van het saneringsplan. Gelet hierop stelt de Afdeling vast dat de minister in het akoestisch onderzoek rekening heeft gehouden met de houten schutting. Anders dan [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] stellen, is hun woning in het akoestisch onderzoek gemodelleerd met twee geluidgevoelige bouwlagen in plaats van één bouwlaag.
De minister heeft zich op de zitting op het standpunt gesteld dat de bomen waarop [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] doelen buiten beschouwing zijn gelaten bij het akoestisch onderzoek. Gelet op het akoestisch rapport ziet de Afdeling geen reden om aan de juistheid van dit standpunt te twijfelen. Dit betekent dat de omstandigheid dat de bomen na het akoestisch onderzoek zijn gekapt, hoe dan ook niet kan leiden tot het oordeel dat het akoestisch onderzoek op het moment van het nemen van het besluit van 24 november 2021 niet meer actueel was.
In het akoestisch rapport wordt gewezen op de relatie met de aansluiting Veldhoven-West. In het akoestisch rapport staat dat de separate procedure om naar aanleiding van de aansluiting Veldhoven-West de geluidproductieplafonds aan te passen nog niet is afgerond, maar dat wordt verwacht dat de aansluiting Veldhoven-West geen nadelige gevolgen zal hebben voor de saneringsobjecten in het akoestisch onderzoek. Bij afzonderlijk besluit van 25 oktober 2022, kenmerk IenW/BSK-2022/249048, herzien bij besluit van 29 november 2022, kenmerk IenW/BSK-2022/280129, heeft de minister de geluidproductieplafonds gewijzigd op referentiepunten langs de A67 in verband met de aansluiting Veldhoven-West. Daarbij heeft de minister de geluidproductieplafonds in de directe omgeving van de woning van [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] verlaagd. De minister heeft op de zitting toegelicht dat de berekende geluidbelasting bij de woning van [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] lager zal zijn als wordt uitgegaan van deze verlaagde geluidproductieplafonds. De Afdeling ziet geen aanleiding om aan de juistheid van deze toelichting te twijfelen. Er bestaat geen grond voor het oordeel dat de minister onzorgvuldig heeft gehandeld door in het akoestisch onderzoek, dat aan het saneringsplan ten grondslag ligt, uit te gaan van de toen geldende geluidproductieplafonds. De Afdeling neemt hierbij in aanmerking dat [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] niet zijn benadeeld als gevolg van de omstandigheid dat de minister de gevolgen van de aansluiting Veldhoven-West voor de relevante geluidproductieplafonds in separate besluitvorming heeft beoordeeld.
Het betoog slaagt niet.
Maatregelenonderzoek
8. [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] betogen dat in het maatregelenonderzoek ten onrechte en op onjuiste gronden wordt geconcludeerd dat het plaatsen van een geluidscherm ter hoogte van hun woning financieel niet doelmatig is. [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] voeren aan dat in het maatregelenonderzoek ten onrechte 8.900 reductiepunten zijn toegekend aan het cluster. Volgens [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] hadden op grond van de Regeling doelmatigheid geluidmaatregelen Wet geluidhinder (hierna: Rdg) 9.200 reductiepunten moeten worden toegekend. Daarnaast wordt in het maatregelenonderzoek ten onrechte uitgegaan van een Akoestisch Optimale Maatregellengte (hierna: AOM) van 110 m. [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] zien niet in waarom bij hun woning niet ook is uitgegaan van een AOM van 70 m zoals bij de woning in een nabijgelegen cluster. Verder wijzen zij erop dat met toepassing van de Rdg of artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) van de AOM van 110 m had kunnen worden afgeweken, zodat een geluidscherm ter hoogte van hun woning wel financieel doelmatig zou zijn, zo betogen [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B].
8.1. De Rdg, waar [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] zich op beroepen, is in dit geval niet van toepassing. De Rdg gaat over de beoordeling van de doelmatigheid van geluidmaatregelen op grond van de Wet geluidhinder. In deze voorliggende procedure gaat het om geluidsanering op grond van de Wm. Gelet daarop kan het aantal reductiepunten niet op grond van de Rdg worden vastgesteld en kan niet op grond van de Rdg van de AOM worden afgeweken.
Gelet op wat op de zitting is besproken, gaat de Afdeling ervan uit dat [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] ook een beroep hebben gedaan op het Besluit geluid milieubeheer (hierna: Bgm). Op grond van artikel 31, eerste lid, van het Bgm is een geluidbeperkende maatregel niet financieel doelmatig als het aantal maatregelpunten van de geluidbeperkende maatregel hoger is dan het aantal reductiepunten dat behoort bij het betreffende cluster waar de maatregel voor is bedoeld. In het maatregelenonderzoek zijn op grond van artikel 32 van het Bgm terecht 8.900 reductiepunten toegekend aan het cluster waartoe de woning van [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] behoort. Verder is in het maatregelenonderzoek op grond van de Regeling geluid milieubeheer (hierna: Rgm) berekend dat een geluidscherm bij de woning van [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] een AOM moet hebben van 110 m. Het aantal maatregelpunten voor een geluidscherm van 110 m dat aan de minimale wettelijke eisen voldoet, is daarbij vastgesteld op 10.230. Gelet hierop heeft de minister zich terecht op het standpunt gesteld dat een geluidscherm van 110 m in dit geval financieel ondoelmatig is.
8.2. Met de in artikel 4:84 van de Awb vervatte bevoegdheid om van beleidsregels af te wijken, kan niet van de Rgm, op grond waarvan de AOM is berekend, worden afgeweken, omdat de Rgm geen beleidsregel is. De minister heeft toegelicht in welke situaties van de op grond van de Rgm berekende AOM kan worden afgeweken. Zo’n situatie doet zich bijvoorbeeld voor als technische bezwaren in de weg staan aan de realisatie van een afscherming over de hele AOM en met een kortere AOM nog wel voldoende afscherming overblijft. Volgens de minister vormen het viaduct De Locht over de A67 en het talud bij dit viaduct een technisch bezwaar op grond waarvan in dit geval zou kunnen worden volstaan met een geluidscherm van 106 m. Aan een geluidscherm met die lengte moeten op grond van de Rgm 9.858 maatregelpunten worden toegekend. Omdat dit aantal nog steeds hoger is dan het toepasselijke aantal reductiepunten, is een geluidscherm van 106 m volgens de minister ook niet financieel doelmatig. De minister heeft zich naar het oordeel van de Afdeling deugdelijk gemotiveerd op het standpunt gesteld dat een andere situatie om van de berekende AOM af te wijken zich in dit geval niet voordoet.
8.3. In wat [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] hebben aangevoerd, is geen grond gelegen voor het oordeel dat de minister onzorgvuldig heeft gehandeld door het maatregelenonderzoek aan het besluit van 24 november 2021 ten grondslag te leggen.
Het betoog slaagt niet.
Onderzoek binnenwaarde woning
9. [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] betogen dat het besluit van 24 november 2021 onzorgvuldig is voorbereid, omdat niet is onderzocht of de binnenwaarde van hun woning wordt overschreden. [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] voeren aan dat met dat onderzoek niet mag worden gewacht totdat het besluit onherroepelijk is geworden, omdat dan te lang onduidelijk is of de wegbeheerder aanvullende geluidwerende maatregelen zal treffen aan hun woning.
9.1. Uit artikel 11.64, eerste lid, van Wm volgt dat de wegbeheerder geluidwerende maatregelen moet treffen, als bij een volledige benutting van het op grond van artikel 11.63 gewijzigde geluidproductieplafond de geluidbelasting van een saneringsproject hoger is dan de streefwaarde en de binnenwaarde als bedoeld in artikel 11.2. Artikel 11.64 noch enige andere wettelijke bepaling staat eraan in de weg dat de wegbeheerder het onderzoek naar de noodzaak tot het treffen van deze maatregelen pas verricht nadat het saneringsplan onherroepelijk is vastgesteld. In aanvulling op wat hiervoor onder 1 over het overgangsrecht is overwogen, merkt de Afdeling overigens nog het volgende op. Ook als het besluit van 24 november 2021 onherroepelijk zou worden, dan volgt uit artikel 3.3, derde lid, van de Aanvullingswet geluid Omgevingswet dat de verplichting als bedoeld in artikel 11.64, eerste en tweede lid, van de Wm blijft gelden en dat eventuele geluidwerende maatregelen uiterlijk 2 jaar na het onherroepelijk worden van dat besluit getroffen moeten worden.
Het betoog slaagt niet.
Beroep van [appellant sub 2]
Het RMG 2012
10. [appellant sub 2] betoogt dat de minister de berekende geluidniveaus met 2 dB had moeten verlagen. [appellant sub 2] voert onder verwijzing naar de Geluidmonitor 2019, meting en validatie van geluidproductie door rijkswegen en spoorwegen, van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (hierna: de geluidmonitor onderscheidenlijk het RIVM) aan dat de gemeten geluidniveaus gemiddeld 2 dB hoger liggen dan de op grond van het RMG 2012 berekende geluidniveaus.
10.1. De minister heeft de voor het besluit van 24 november 2021 relevante geluidniveaus berekend op grond van het RMG 2012. Het RMG 2012 bevat de nadere regels als bedoeld in artikel 11.33, zevende lid, van de Wm. Uit artikel 11.56, derde en vijfde lid, van de Wm, in samenhang gelezen met artikel 11.33, tweede en zevende lid, van de Wm, moet de geluidsbelasting vanwege een rijksweg op saneringsobjecten bij volledige benutting van de geluidproductieplafonds worden bepaald op grond van het RMG 2012. Daarom mocht de minister niet afwijken van het RMG 2012.
Het betoog slaagt niet.
Berekening geluidbelasting
11. [appellant sub 2] betoogt dat de in het akoestisch onderzoek berekende geluidbelasting op haar woning onnavolgbaar is. [appellant sub 2] verwijst naar brieven van de minister van 26 februari 2021 en 28 april 2021. Zij voert aan dat in de brief van 26 februari staat dat de geluidbelasting op haar woning hoger is dan 65 dB, terwijl in de brief van 28 april 2021 staat dat de berekende geluidbelasting is teruggebracht naar 60 dB. Volgens [appellant sub 2] had de minister dit verschil inzichtelijk moeten maken, omdat haar woning door dit verschil niet langer als een saneringsobject kan worden aangemerkt. De door de minister gegeven uitleg dat in de eerdere berekening per abuis niet van één, maar van twee geluidgevoelige bouwlagen is uitgegaan, biedt volgens [appellant sub 2] geen afdoende verklaring voor een verschil in de geluidbelasting van maar liefst 5 dB.
11.1. De minister heeft toegelicht dat de woning van [appellant sub 2] in de conceptversie van het akoestisch onderzoek is gemodelleerd met twee geluidgevoelige bouwlagen, terwijl die woning feitelijk maar één geluidgevoelige bouwlaag heeft. Verder heeft de minister toegelicht dat in die conceptversie is berekend dat de geluidbelasting op de ten onrechte gemodelleerde bovenste bouwlaag 62 dB is bij volledige benutting van de geluidproductieplafonds. Dit verschil van 2 dB is volgens de minister te verwachten, omdat de woning van [appellant sub 2] op ongeveer 80 m van de A67 ligt en [appellant sub 2] op eigen terrein een aarden wal heeft laten aanleggen tussen haar woning en die rijksweg waarvan de geluidbeperkende werking ter hoogte van een tweede bouwlaag lager zou zijn dan bij de eerste. De minister heeft erkend dat de brief van 26 februari 2021 onjuistheden bevat en heeft gesteld dat hij die onjuistheden in de brief van 28 april 2021 heeft hersteld. De minister benadrukt dat zowel in het ontwerpbesluit van 31 mei 2021 als in het vaststellingsbesluit van 24 november 2021 is uitgegaan van een berekende geluidbelasting van 60 dB op de woning van [appellant sub 2].
11.2. Volgens het akoestisch onderzoek is de berekende geluidbelasting op de gevel van de woning van [appellant sub 2] 60 dB als wordt uitgegaan van een volledige benutting van de geluidproductieplafonds. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de minister een afdoende verklaring gegeven voor het verschil in de berekende geluidbelasting op de eerste geluidgevoelige bouwlaag onderscheidenlijk de in de conceptversie van het akoestisch onderzoek per abuis in aanmerking genomen tweede geluidgevoelige bouwlaag. Het verschil van 5 dB waarop [appellant sub 2] zich beroept, berust op een onjuiste vermelding in de brief van 26 februari 2021 waarvoor de minister zich heeft verontschuldigd.
Het betoog slaagt niet.
12. [appellant sub 2] betoogt dat de in het akoestisch onderzoek berekende geluidbelasting op haar woning niet transparant is. [appellant sub 2] voert aan dat de aan het akoestisch onderzoek ten grondslag liggende invoergegevens om de berekening te kunnen controleren, ontbreken. [appellant sub 2] stelt dat de minister die invoergegevens op haar verzoek had moeten overleggen en beroept zich daarbij op de uitspraak van de Afdeling van 18 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2454. 12.1. Naar aanleiding van het verweerschrift van de minister en het verhandelde op de zitting stelt de Afdeling het volgende vast. In reactie op een verzoek van [appellant sub 2] om inzicht te krijgen in de geluidberekeningen, heeft de minister op 9 september 2021 aan [appellant sub 2] het aanbod gedaan om de geluidberekeningen nader toe te lichten. Daarop heeft de minister geen reactie van [appellant sub 2] ontvangen. Op 6 januari 2022 heeft [appellant sub 2] een soortgelijk verzoek bij Rijkswaterstaat ingediend. Op 10 januari 2022 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen [appellant sub 2] en Rijkswaterstaat. Naar aanleiding van dat gesprek heeft Rijkswaterstaat op 13 januari 2022 aan [appellant sub 2] een informatieve powerpoint verstuurd en haar aangeboden om eventuele nadere vragen te beantwoorden. Van dat laatste aanbod heeft [appellant sub 2] geen gebruik gemaakt. Gelet hierop is de Afdeling van oordeel dat de minister adequaat op de verzoeken van [appellant sub 2] om informatie heeft gereageerd.
Het betoog slaagt niet.
13. [appellant sub 2] betoogt dat de aarden wal op haar perceel en de houten schutting op het perceel [locatie 1] ten onrechte als geluidafschermende voorzieningen in het akoestisch onderzoek zijn betrokken bij de berekening van de geluidbelasting op haar woning. [appellant sub 2] voert aan dat de aarden wal maar 1,5 m hoog is en daarom niet hoog genoeg is om het weggeluid te kunnen reduceren. De houten schutting heeft volgens [appellant sub 2] geen geluidafschermend effect, omdat deze gammel en voor een deel verrot is.
13.1. De minister heeft toegelicht dat de aarden wal en de houten schutting met een hoogte van 2,8 m onderscheidenlijk 2,9 m boven wegdekniveau in het geluidmodel zijn ingevoerd en dat de juistheid van deze invoer is gecontroleerd aan de hand van beeldmateriaal. In wat [appellant sub 2] heeft aangevoerd, is geen grond gelegen voor het oordeel dat de aarden wal en de houten schutting ten onrechte of niet met de juiste kenmerken in het geluidmodel zijn gemodelleerd. De Afdeling neemt hierbij in aanmerking dat [appellant sub 2] niet heeft onderbouwd dat de aarden wal een hoogte van 1,5 m heeft vanaf het wegdekniveau. Ook heeft [appellant sub 2] niet onderbouwd dat de schutting in zo’n slechte staat verkeert, dat die niet in het geluidmodel had mogen worden gemodelleerd.
Het betoog slaagt niet.
14. [appellant sub 2] betoogt dat bij de berekening van de geluidbelasting op haar woning ten onrechte geen rekening is gehouden met de effecten van de verbreding van de N69 op viaduct De Locht, waar de N69 en de A67 elkaar kruisen, en de aansluiting Veldhoven-West, waar de N69 nabij dat viaduct door extra op- en afritten op de A67 is aangesloten. Verbruggen voert aan dat rekening had moeten worden gehouden met de geluidbelasting op haar woning vanwege optrekkend verkeer, omdat de oprit nabij haar woning aan de zuidzijde van de A67 binnen het voor de geluidberekening relevante invloedgebied van 150 m voor optrekkend verkeer ligt. Verder voert Verbruggen aan dat het aantal verkeersbewegingen op de N69 en de A67 is toegenomen door de verbreding van het viaduct en de aansluiting Veldhoven-West. Verbruggen wijst erop dat in een verkeersrapport bij het bestemmingsplan "Kempenbaan-West", dat in die verbreding en aansluiting voorziet, staat dat de verkeersintensiteit op het voor de Westervelden relevante deel van de A67 in de periode tot 2030 met ruim 50 procent zal toenemen. In de zienswijzennota staat volgens haar dat als gevolg van de aansluiting Veldhoven-West de geluidproductieplafonds ter hoogte van die aansluiting opnieuw zullen worden vastgesteld. Volgens [appellant sub 2] is het goed denkbaar dat die geluidproductieplafonds als gevolg van de toename van de verkeersintensiteit naar boven moeten worden bijgesteld en dat haar woning, uitgaande van een volledige benutting van de nieuw vast te stellen geluidproductieplafonds, als saneringsobject moet worden aangemerkt. Gelet daarop acht [appellant sub 2] het onzorgvuldig dat de minister niet heeft gewacht met de vaststelling van het saneringsplan tot na de wijziging van de geluidproductieplafonds vanwege de aansluiting Veldhoven-West. Het standpunt van de minister dat na de vaststelling in 2012 van de op het moment van het akoestisch onderzoek vigerende geluidproductieplafonds een bronmaatregel in de vorm van tweelaags ZOAB is getroffen waardoor een toename van de verkeersintensiteit niet zal leiden tot een overschrijding van die plafonds, kan volgens [appellant sub 2] niet worden gevolgd. [appellant sub 2] wijst erop dat bij de vaststelling van die plafonds in 2012 al met een ZOAB-wegdek rekening is gehouden en zij stelt dat die maatregel niet twee keer kan worden opgevoerd als maatregel om geluidbelasting vanwege het rijkswegverkeer te reduceren.
14.1. Naar het oordeel van de Afdeling is in wat [appellant sub 2] heeft aangevoerd, geen grond gelegen voor het oordeel dat het besluit van 24 november 2021 op onzorgvuldige wijze tot stand is gekomen of dat het aan dat besluit ten grondslag liggende akoestisch onderzoek onjuist of onvolledig is geweest. De Afdeling neemt daarbij het volgende in aanmerking. De minister heeft zich onder verwijzing naar bijlage III van het RMG 2012 deugdelijk gemotiveerd op het standpunt gesteld dat de woning van [appellant sub 2] niet binnen het voor de geluidberekening relevante invloedgebied van 150 m voor optrekkend verkeer ligt, omdat de afstand tussen die woning en het kruispunt waar de betreffende oprit van de N69 naar de A67 aanvangt ruim 700 m is. Verder heeft de minister bij zijn hiervoor onder 7.1 vermelde besluit van 25 oktober 2022 de geluidproductieplafonds ter hoogte van de woning van [appellant sub 2] verlaagd als gevolg van de aansluiting Veldhoven-West. Het aan dat besluit ten grondslag liggende ontwerpbesluit van 28 juni 2021 maakt ook al melding van een verlaging van die geluidproductieplafonds. Gelet daarop biedt wat [appellant sub 2] heeft aangevoerd, geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de minister onzorgvuldig heeft gehandeld door eerst het saneringsplan vast te stellen en pas daarna een besluit te nemen over de wijziging van de geluidproductieplafonds vanwege de aansluiting Veldhoven-West. Verder heeft de minister zich deugdelijk gemotiveerd op het standpunt gesteld dat bij de vaststelling van de geluidproductieplafonds in 2012 rekening is gehouden met de toepassing van enkellaags ZOAB en dat pas daarna tweelaags ZOAB is aangelegd om te voorkomen dat de voorziene toename van de verkeersintensiteit op de A67 kan leiden tot overschrijding van de geluidproductieplafonds, zodat geen sprake is van de door [appellant sub 2] gestelde dubbeling. Ten slotte heeft de minister zich terecht op het standpunt gesteld dat het saneringsplan geen betrekking mag hebben de sanering van de provinciale weg N69, gelet op artikel 11.17 van de Wm, gelezen in samenhang met de Regeling geluidplafondkaart milieubeheer.
Het betoog slaagt niet.
Clustering
15. [appellant sub 2] betoogt dat ten onrechte geen clustering van woningen is toegepast voor haar perceel en het perceel [locatie 1]. Als dit was geclusterd, dan zou volgens haar een gezamenlijk geluidscherm doelmatig zijn geweest.
15.1. Omdat de minister de woning van [appellant sub 2] niet als saneringsobject heeft aangemerkt, heeft de minister die woning terecht geen onderdeel laten uitmaken van een cluster voor de afweging van maatregelen. Clustering vindt ingevolge artikel 1, tweede lid, van het Bgm, uitsluitend plaats op basis van saneringsobjecten.
Het betoog slaagt niet.
Verzoeken van [appellant sub 2]
16. [appellant sub 2] heeft de Afdeling verzocht om met toepassing van artikel 8:50, eerste lid, van de Awb een onderzoek ter plaatse in te stellen, of om met toepassing van artikel 8:47, eerste lid, van de Awb de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening (hierna: StAB) te benoemen als deskundige voor het instellen van een onderzoek. De Afdeling ziet in wat [appellant sub 2] in beroep heeft aangevoerd, geen reden om deze verzoeken in te willigen. De Afdeling acht zich voldoende voorgelicht over de feitelijke situatie en voor een goede beoordeling van de aangevoerde beroepsgronden acht zij een deskundigenbericht van de StAB niet nodig.
Conclusie
17. De beroepen zijn ongegrond.
18. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. A. ten Veen, voorzitter, en mr. J. Gundelach en mr. M. Soffers, leden, in tegenwoordigheid van mr. W.J.C. Robben, griffier.
w.g. Ten Veen
voorzitter
w.g. Robben
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 5 februari 2025
610-1077
BIJLAGE
Algemene wet bestuursrecht
Artikel 4:84
Het bestuursorgaan handelt overeenkomstig de beleidsregel, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen.
Aanvullingswet geluid Omgevingswet
Artikel 3.3
1. Afdeling 11.3.6 van de Wet milieubeheer blijft van toepassing tot voor alle wegen en spoorwegen als bedoeld in artikel 11.56, eerste en tweede lid, van de Wet milieubeheer een besluit op een verzoek tot vaststelling van een saneringsplan dan wel een tracébesluit of een besluit op een verzoek tot wijziging van een geluidproductieplafond, beide als bedoeld in artikel 11.42, eerste lid, van de Wet milieubeheer, onherroepelijk is en de saneringsmaatregelen uit dat besluit, alsmede de geluidwerende maatregelen voor de saneringsobjecten volgend uit dat besluit, zijn uitgevoerd.
2. In geval van toepassing van het eerste lid blijft hoofdstuk 11 van de Wet milieubeheer van toepassing op:
a. een op grond van artikel 11.56, eerste lid, van die wet ingediend verzoek om vaststelling van een saneringsplan, totdat dit saneringsplan onherroepelijk is,
b. een wijziging van een saneringsplan of de termijn waarbinnen de daarin opgenomen saneringsmaatregelen moeten zijn getroffen als bedoeld in artikel 11.61 van die wet, totdat deze wijziging van dit saneringsplan of deze termijn onherroepelijk is,
c. een op grond van artikel 11.63, eerste lid, van die wet ingediend verzoek tot verlaging van geluidproductieplafonds, totdat deze verlaging van geluidproductieplafonds onherroepelijk is, en
d. de in de saneringsplannen opgenomen saneringsmaatregelen en de eventuele geluidwerende maatregelen, totdat deze maatregelen getroffen zijn.
3. In afwijking van artikel 11.64, derde lid, van de Wet milieubeheer strekt voor een besluit op grond van artikel 11.60, eerste lid, van de Wet milieubeheer dat onherroepelijk is geworden na 31 december 2023 de verplichting, bedoeld in het eerste en tweede lid van artikel 11.64 van de Wet milieubeheer, ertoe dat uiterlijk twee jaar na het onherroepelijk worden van dat besluit de geluidsbelasting binnen de geluidsgevoelige ruimten van het betreffende saneringsobject wordt teruggebracht tot een waarde die ten minste 3 dB is gelegen onder de binnenwaarde.
[…]
Wet milieubeheer
Artikel 11.2
1. Voor de toepassing van dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen gelden de in de onderstaande tabel aangegeven voorkeurswaarden, maximale waarden en binnenwaarden, in dB.
2. De voorkeurswaarden en de maximale waarden hebben betrekking op de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten.
3. Binnenwaarde A is van toepassing op geluidsgevoelige ruimten van:
a. geluidsgevoelige objecten, voor zover deze zijn gelegen langs:
1°. wegen die in gebruik zijn genomen op of na 1 januari 1982;
2°. spoorwegen die in gebruik zijn genomen op of na 1 juli 1987;
b. geluidsgevoelige objecten langs overige wegen of spoorwegen, indien voor de bouw van die objecten een bouwvergunning is afgegeven na 1 januari 1982.
4. Binnenwaarde B is van toepassing op geluidsgevoelige ruimten van andere geluidsgevoelige objecten dan bedoeld in het derde lid.
Artikel 11.17
1. Deze titel is van toepassing op de wegen in het beheer van het Rijk en de hoofdspoorwegen, alsmede de aan te leggen wegen in het beheer van het Rijk en hoofdspoorwegen, die zijn aangegeven op de geluidplafondkaart.
2. Op de geluidplafondkaart kunnen andere wegen en spoorwegen, alsmede aan te leggen wegen en spoorwegen, worden aangegeven, waarop deze titel van toepassing is.
Artikel 11.22
1. De beheerder zendt voor 1 oktober van het kalenderjaar, volgend op het eerste kalenderjaar waarin dit hoofdstuk het gehele jaar van toepassing is, en vervolgens elk kalenderjaar voor 1 oktober, aan Onze Minister een verslag met betrekking tot de naleving van de geluidproductieplafonds in het voorafgaande kalenderjaar.
2. Onze Minister stelt het verslag, vergezeld van zijn bevindingen, voor een ieder langs elektronische weg beschikbaar.
3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot de gegevens die het verslag ten minste bevat.
4. Tot de in het derde lid bedoelde gegevens behoren in elk geval:
a. een vergelijking van de hoogte van de berekende geluidproductie op de referentiepunten met de geldende geluidproductieplafonds;
b. een overzicht van de weg- of baanvakken waar de berekende geluidproductie op een of meer referentiepunten 0,5 dB of minder onder het geldende geluidproductieplafond ligt;
c. een verantwoording van de validatie van de berekende waarden voor de referentiepunten, waarbij de validatie in ieder geval plaatsvindt middels steekproefsgewijze metingen door een onafhankelijke partij.
5. Onze Minister stelt nadere regels omtrent de wijze waarop de geluidproductie, bedoeld in het vierde lid, wordt berekend.
Artikel 11.33
[…]
7. Onze Minister stelt nadere regels omtrent:
a. de wijze waarop het akoestisch onderzoek en de berekeningen worden uitgevoerd;
b. de situaties waarop het akoestisch onderzoek en de berekeningen betrekking hebben;
c. de gevallen waarin redelijkerwijs kan worden aangenomen dat geen behoefte bestaat aan een onderzoek naar de effecten van samenloop.
Artikel 11.56
1. De beheerder van een weg of spoorweg waarvoor:
a. de geluidproductieplafonds bij inwerkingtreding van de Invoeringswet geluidproductieplafonds tot stand zijn gekomen met toepassing van artikel 11.45, eerste lid, en;
b. niet eerder een saneringsplan is vastgesteld of toepassing is gegeven aan artikel 11.42, tweede tot en met vijfde lid; doet uiterlijk 31 december 2023 een verzoek aan Onze Minister tot vaststelling van een saneringsplan.
[…]
Artikel 11.63
1. Indien de saneringsmaatregelen, bedoeld in artikel 11.59, eerste of tweede lid, leiden tot een verlaging van de geluidsbelasting van de saneringsobjecten, doet de beheerder gelijktijdig met het verzoek, bedoeld in artikel 11.56, eerste lid, een verzoek tot een verlaging van de betrokken geluidproductieplafonds overeenkomstig het geluideffect van die maatregelen.
[…]
Artikel 11.64
1. Indien bij volledige benutting van het op grond van artikel 11.63 gewijzigde geluidproductieplafond de geluidsbelasting van een saneringsobject hoger is dan de in artikel 11.59, eerste lid, genoemde streefwaarde, en de binnenwaarde wordt overschreden, treft de beheerder geluidwerende maatregelen.
2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing indien geen maatregelen in aanmerking komen om de geluidsbelasting van een saneringsobject te beperken tot de in artikel 11.59, eerste lid, genoemde streefwaarde, en de binnenwaarde wordt overschreden.
3. De verplichting, bedoeld in het eerste lid, strekt ertoe dat uiterlijk 31 december 2021 de geluidsbelasting binnen de geluidsgevoelige ruimten van het betreffende saneringsobject wordt teruggebracht tot een waarde die ten minste 3 dB is gelegen onder de binnenwaarde.
4. Onze Minister kan op verzoek van de beheerder een andere termijn vaststellen waarbinnen de maatregelen worden getroffen.
5. Artikel 11.39 is van overeenkomstige toepassing.
Besluit geluid milieubeheer
Artikel 1
[…]
2. Indien de financiële doelmatigheid van een geluidbeperkende maatregel wordt bepaald in het kader van afdeling 11.3.6 van de wet, bestaat een cluster, in afwijking van het eerste lid, uit een saneringsobject of een verzameling bijeengelegen saneringsobjecten die een relevante verlaging van de geluidsbelasting vanwege een weg of spoorweg zou kunnen ondervinden van een aaneengesloten geluidbeperkende maatregel.
[…]
Artikel 31
1. Een geluidbeperkende maatregel is financieel doelmatig indien het aantal maatregelpunten van de geluidbeperkende maatregel niet hoger is dan het aantal reductiepunten behorende bij het cluster waar de maatregel voor is bedoeld.
[…]
Artikel 32
1. Het aantal reductiepunten behorende bij een cluster wordt bepaald door het optellen van de reductiepunten per woning, die overeenkomstig het tweede lid worden gegenereerd door alle geluidsgevoelige objecten in het cluster.
2. Het aantal reductiepunten per woning op basis van de hoogste toekomstige geluidsbelasting op de woning vanwege een weg of spoorweg in de situatie zonder maatregelen is opgenomen in tabel 1 van bijlage 1.
Reken- en meetvoorschrift geluid 2012
Artikel 5.7
[…]
2. De equivalente geluidsniveaus ten behoeve van de berekening van de geluidsbelasting, bedoeld in het eerste lid, worden bepaald:
a. […]
b. op basis van de in het geluidregister opgenomen brongegevens, waarbij de plafondcorrectiewaarde wordt opgeteld bij het emissiegetal (E), berekend volgens formule 1.3 uit paragraaf 1.5 van bijlage III bij deze regeling, dan wel bij de emissietermen (LE), bepaald volgens formule 2.3 uit paragraaf 2.4 van bijlage III bij deze regeling.
[…]