ECLI:NL:RVS:2025:4132

Raad van State

Datum uitspraak
27 augustus 2025
Publicatiedatum
27 augustus 2025
Zaaknummer
202304184/1/R2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Tussenuitspraak bestuurlijke lus
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over omgevingsvergunning voor uitbreiding fysiotherapiepraktijk in Dussen

Op 27 augustus 2025 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State een tussenuitspraak gedaan in de zaak betreffende de omgevingsvergunning voor de uitbreiding van een fysiotherapiepraktijk aan de [locatie 1] in Dussen. Het college van burgemeester en wethouders van Altena had op 29 oktober 2018 een omgevingsvergunning verleend, maar deze werd betwist door [partijen], die geluidhinder ondervonden van de bestaande praktijk. De rechtbank Zeeland-West-Brabant had eerder de uitspraak van het college vernietigd en het college opgedragen een nieuw besluit te nemen. In hoger beroep voerden het college en [appellant sub 2] aan dat de rechtbank onjuist had geoordeeld over de geluidhinder en de omvang van het geding. De Afdeling oordeelde dat de rechtbank terecht had vastgesteld dat het college onvoldoende had onderzocht of een aanvaardbaar woon- en leefklimaat voor [partijen] gewaarborgd kon worden. De Afdeling droeg het college op om binnen 12 weken de gebreken in het besluit van 31 juli 2023 te herstellen, met betrekking tot de onduidelijke voorschriften die aan de omgevingsvergunning waren verbonden. De uitspraak bevestigde de noodzaak voor zorgvuldige afweging van belangen en de verplichting om geluidsoverlast adequaat te onderzoeken en te onderbouwen.

Uitspraak

202304184/1/R2.
Datum uitspraak: 27 augustus 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Tussenuitspraak met toepassing van artikel 8:51d van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op de hoger beroepen van:
1. het college van burgemeester en wethouders van Altena,
2. [appellant sub 2], wonend in Dussen, gemeente Altena,
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-­West­-Brabant van 21 mei 2023 in zaak nr. 21/732 in het geding tussen:
[partij A] en [partij B], beiden wonend in Dussen, gemeente Altena (hierna: [partijen])
en
het college.
Procesverloop
Bij besluit van 29 oktober 2018 heeft het college een omgevingsvergunning verleend voor de uitbreiding van een bestaande fysiotherapiepraktijk aan de [locatie 1] in Dussen.
Bij besluit van 2 april 2019 heeft het college het daartegen door [partijen] gemaakte bezwaar gegrond verklaard en het besluit van 29 oktober 2018 onder aanvulling van de motivering in stand gelaten.
Bij uitspraak van 1 april 2020 heeft de rechtbank het daartegen door [partijen] ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 2 april 2019 vernietigd en het college opgedragen een nieuw besluit op hun bezwaar te nemen.
Bij besluit van 30 december 2020 heeft het college het bezwaar opnieuw gegrond verklaard en het besluit van 29 oktober 2018 opnieuw onder aanvulling van de motivering in stand gelaten.
Bij uitspraak van 21 mei 2023 heeft de rechtbank het door [partijen] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 30 december 2020 vernietigd en het college opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen.
Tegen deze uitspraak hebben het college en [appellant sub 2] hoger beroep ingesteld.
Ter uitvoering van de uitspraak van de rechtbank heeft het college bij besluit van 31 juli 2023 het bezwaar opnieuw gegrond verklaard en het besluit van 29 oktober 2018 onder aanvulling van de voorschriften en de motivering in stand gelaten.
[appellant sub 2] en [partijen] hebben reacties gegeven.
Het college, [appellant sub 2] en [partijen] hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op zitting behandeld op 22 april 2025, waar het college, vertegenwoordigd door M.A.R. van Vuuren, en [appellant sub 2], bijgestaan door mr. O.V. Wilkens, rechtsbijstandverlener te Utrecht, zijn verschenen. Verder zijn op zitting [partijen], bijgestaan door drs. S.A.N. Geerling, als partij gehoord.
Overwegingen
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
1.       Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet, dan blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo).
De aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend op 4 september 2018. Dat betekent dat in dit geval de Wabo, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
Inleiding
2.       [appellant sub 2] exploiteert aan de [locatie 2] in Dussen een fysiotherapiepraktijk op de begane grond van een appartementengebouw. Hij wil zijn fysiotherapiepraktijk uitbreiden naar de naastgelegen ruimte aan de [locatie 1]. Dit perceel heeft op grond van het bestemmingsplan "Kern Dussen" de bestemming "Wonen". Deze bestemming laat gebruik van gronden ten behoeve van een fysiotherapiepraktijk niet toe. [appellant sub 2] heeft daarom een omgevingsvergunning aangevraagd voor het in afwijking van het bestemmingsplan gebruiken van de ruimte aan de [locatie 1] als fysiotherapiepraktijk.
Bij het besluit van 29 oktober 2018, zoals gehandhaafd bij het besluit op bezwaar van 30 december 2020, heeft het college met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2°, van de Wabo, gelezen in verbinding met artikel 4, aanhef en onder 9, van Bijlage II van het Besluit omgevingsrecht de gevraagde omgevingsvergunning verleend.
3.       [partijen] wonen aan de [locatie 3] op de eerste verdieping en recht boven de bestaande ruimte van de fysiotherapiepraktijk. Zij zijn het oneens met de omgevingsvergunning, omdat zij geluidhinder ondervinden van de fysiotherapiepraktijk, onder meer door het gebruik van fitnessapparaten. Zij hebben daarom beroep ingesteld tegen het besluit van 30 december 2020.
4.       De rechtbank heeft naar aanleiding van dit beroep de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening (hierna: de STAB) verzocht een geluidonderzoek te verrichten naar de door [partijen] ervaren geluidhinder vanwege de fysiotherapiepraktijk. De STAB heeft daarvan op 12 januari 2023 verslag uitgebracht (hierna: het STAB-verslag). De rechtbank heeft mede gezien de bevindingen van de STAB geoordeeld dat het besluit van 30 december 2020 niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid en niet op een deugdelijke motivering berust. De rechtbank heeft daarover geoordeeld dat het college in dat besluit onvoldoende heeft onderzocht en afgewogen of als gevolg van de omgevingsvergunning wat betreft geluid een aanvaardbaar woon- en leefklimaat voor [partijen] kan worden gewaarborgd. De rechtbank heeft het college daarom opgedragen een nieuw besluit op hun bezwaar te nemen.
5.       Het college en [appellant sub 2] zijn het oneens met de uitspraak van de rechtbank, omdat in het besluit van 30 december 2020 volgens hen wel degelijk inzichtelijk is gemaakt dat een aanvaardbaar woon- en leefklimaat voor [partijen] kan worden gewaarborgd.
Toetsingskader omgevingsvergunning voor afwijken
6.       Artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de Wabo luidt:
"Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening:
1° met toepassing van de in het bestemmingsplan of de beheersverordening opgenomen regels inzake afwijking,
2° in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen, of
3° in overige gevallen, indien de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat;"
7.       Het college komt bij de beslissing om al dan niet toepassing te geven aan de hem toegekende bevoegdheid om in afwijking van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning te verlenen, beleidsruimte toe en moet de betrokken belangen afwegen. De bestuursrechter oordeelt niet zelf of verlening van de omgevingsvergunning in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De bestuursrechter beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het besluit onevenredig zijn in verhouding tot de met de verlening van de omgevingsvergunning te dienen doelen.
Beoordeling hoger beroepen
Onjuiste weergave van de feiten
8.       Het college voert aan dat de overwegingen van de rechtbank op een aantal punten onjuist zijn.
Het college betoogt ten eerste dat de rechtbank niet duidelijk is geweest over de omvang van het geding en heeft verzuimd te benadrukken dat de omgevingsvergunning alleen betrekking heeft op de uitbreiding van de bestaande fysiotherapiepraktijk. Op de zitting heeft het college in dit verband nog gesteld het oneens te zijn met de onderzoeksopdracht aan de STAB om ook geluidonderzoek te verrichten naar de bestaande ruimte van de fysiotherapiepraktijk waar de verleende vergunning niet op ziet.
Het college betoogt ten tweede dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de STAB als deskundige is benoemd om de reden dat aan het in opdracht van het college uitgevoerde geluidonderzoek dusdanige gebreken kleven, dat het college hiervan niet mocht uitgaan. Het college wijst erop dat dit onderzoek op zichzelf niet gebrekkig is en de STAB slechts een aanvullend onderzoek heeft verricht.
8.1.    Het college betoogt tevergeefs dat de rechtbank niet duidelijk is geweest over de omvang van het geding. De rechtbank heeft in haar uitspraak namelijk meermaals vastgesteld dat de omvang van het geding zich beperkt tot de omgevingsvergunning voor de uitbreiding van de fysiotherapiepraktijk. Voor zover het betoog verband houdt met de onderzoeksopdracht aan de STAB, overweegt dat Afdeling dat de rechtbank zich in de aangevallen uitspraak heeft beperkt tot een beoordeling van de omgevingsvergunning voor de nieuwe ruimte van de fysiotherapiepraktijk. De rechtbank is dus niet buiten de omvang van het geding getreden. De Afdeling ziet in het aangevoerde daarom geen aanleiding voor het oordeel dat de uitspraak van de rechtbank niet in stand kan blijven.
Het betoog slaagt niet.
8.2.    Het college heeft het tweede betoog terecht voorgedragen. Dit betoog leidt echter niet tot een vernietiging van de aangevallen uitspraak. De bestreden overweging bevat weliswaar een onjuiste weergave van de reden om de STAB te benoemen, maar is niet van betekenis geweest voor de beslissing van de rechtbank.
Geluidhinder
9.       Het college en [appellant sub 2] betogen dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het college onvoldoende heeft onderzocht en afgewogen of een aanvaardbaar woon- en leefklimaat voor [partijen] kan worden gewaarborgd. Volgens het college is dat wel degelijk gebeurd. Het college voert aan dat naar aanleiding van een op 20 juni 2018 door [partijen] gedaan handhavingsverzoek een controle heeft plaatsgevonden, waarbij geen geluidsoverlast is geconstateerd. Het college voert ook aan dat uit het STAB-verslag volgt dat de fysiotherapiepraktijk voldoet aan de geluidnormen uit het Activiteitenbesluit milieubeheer (hierna: het Activiteitenbesluit) en [appellant sub 2] heeft toegezegd om, ter voorkoming van geluidhinder, alle aanbevelingen uit het STAB-verslag te zullen opvolgen.
9.1.    De Afdeling volgt het oordeel van de rechtbank dat het college blijkens het besluit van 30 december 2020 onvoldoende heeft onderzocht en afgewogen of als gevolg van de uitbreiding van de fysiotherapiepraktijk een aanvaardbaar woon- en leefklimaat voor [partijen] kan worden gewaarborgd. De Afdeling verwijst in de eerste plaats kortheidshalve naar de uitspraak van de rechtbank onder 6.3.
De Afdeling ziet in wat het college en [appellant sub 2] hebben aangevoerd, geen aanleiding daar anders over te oordelen. Het argument dat in het verleden een controle heeft plaatsgevonden en toen geen geluidsoverlast is geconstateerd, gaat niet op, omdat dit niet wegneemt dat bij de besluitvorming over de omgevingsvergunning onvoldoende is onderzocht en afgewogen of wat betreft geluid een aanvaardbaar woon- en leefklimaat voor [partijen] kan worden gewaarborgd. De Afdeling wijst erop dat in het besluit van 30 december 2020 is gesteld dat zich geen eerdere klachten vanwege de fysiotherapiepraktijk hadden voorgedaan, terwijl [partijen] wel degelijk over geluidhinder hadden geklaagd.
Voor zover het college en [appellant sub 2] hebben aangevoerd dat uit het STAB-verslag volgt dat de fysiotherapiepraktijk voldoet aan de geluidnormen uit het Activiteitenbesluit en dat de aanbevelingen uit het STAB-verslag zullen worden opgevolgd, overweegt de Afdeling dat het STAB-verslag is uitgebracht op 12 januari 2023 en dus dateert van na het besluit van 30 december 2020. De bevindingen uit het STAB-verslag kunnen dus niet maken dat het college ten tijde van het besluit van 30 december 2020 wél voldoende heeft onderzocht en afgewogen of een aanvaardbaar woon- en leefklimaat voor [partijen] kan worden gewaarborgd.
De betogen slagen niet.
De opdracht van de rechtbank
10.               Het college en [appellant sub 2] betogen dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college bij het nemen van een nieuw besluit moet bezien of mogelijk sprake is van geluidsoverlast afkomstig van geluidbronnen waarop de grenswaarden in het Activiteitenbesluit geen betrekking hebben. Het is volgens het college en [appellant sub 2] volstrekt onduidelijk op welke geluidbronnen de rechtbank heeft gedoeld. De rechtbank heeft verwezen naar de uitspraak van de Afdeling van 18 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2443, maar die situatie is volgens het college en [appellant sub 2] niet vergelijkbaar met de fysiotherapiepraktijk, omdat de uitbreiding niet leidt tot een toename van het aantal patiënten en er geen parkeerplaatsen direct naast de woning van [partijen] zijn gelegen.
Het college betoogt verder dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het bij het nemen van een nieuw besluit moet meewegen dat de woning van [partijen] een laag achtergrondgeluidniveau heeft. Dit hoeft volgens het college namelijk nog niet te betekenen dat de omgevingsvergunning niet in stand kan blijven.
10.1.  De Afdeling kan het college en [appellant sub 2] volgen dat in dit geval niet duidelijk is op welke mogelijk andere aanwezige geluidbronnen de rechtbank heeft gedoeld. Toch geeft dit de Afdeling onvoldoende grond voor het oordeel dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college bij het nemen van een nieuw besluit moet bezien of mogelijk sprake is van geluidbronnen waarop de grenswaarden in het Activiteitenbesluit geen betrekking hebben. Het is namelijk aan het college om dit te beoordelen bij het nemen van een nieuw besluit. De Afdeling acht ook niet bij voorbaat uitgesloten dat dergelijke geluidbronnen in de onmiddellijke nabijheid van de fysiotherapiepraktijk aanwezig konden zijn.
De betogen slagen niet.
10.2.  De rechtbank heeft verder terecht overwogen dat het college bij het nemen van een nieuw besluit moet meewegen dat de woning van [partijen] een laag achtergrondgeluidniveau heeft. Uit het STAB-verslag was dit immers gebleken, en [partijen] hadden gesteld geluidhinder van de fysiotherapiepraktijk te ondervinden.
Het betoog slaagt niet.
Conclusie hoger beroepen
11.     De hoger beroepen zijn ongegrond. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de rechtbank terecht het besluit van 30 december 2020 heeft vernietigd en het college heeft opgedragen een nieuw besluit op het bezwaar van [partijen] te nemen.
Beoordeling beroep
Het besluit van 31 juli 2023
12.     Het besluit van 31 juli 2023 wordt, gelet op artikel 6:24 van de Awb gelezen in samenhang met artikel 6:19, eerste lid, van de Awb, van rechtswege geacht onderwerp te zijn van dit geding.
12.1.  Bij het besluit van 31 juli 2023 heeft het college opnieuw de omgevingsvergunning verleend voor het in afwijking van het bestemmingsplan gebruiken van de ruimte aan de [locatie 1] als fysiotherapiepraktijk. In dit besluit heeft het college zich op het standpunt gesteld dat ondanks de uitbreiding van de fysiotherapiepraktijk een aanvaardbaar woon- en leefklimaat voor [partijen] gewaarborgd is. Het college wijst erop dat uit het STAB-verslag volgt dat wordt voldaan aan de geluidnormen uit het Activiteitenbesluit. Daarnaast acht het college van belang dat aan alle aanbevelingen uit het STAB-verslag opvolging wordt gegeven, omdat de woning van [partijen] een laag achtergrondgeluidniveau heeft.
12.2.  Door het verbinden van voorschriften aan de omgevingsvergunning is volgens het college verzekerd dat een aanvaardbaar woon- en leefklimaat voor [partijen] gewaarborgd blijft. Het gaat om de volgende voorschriften:
(1) in de fysiopraktijk mogen zowel in de uitbreiding als in het bestaande gedeelte samen niet meer dan 5 klanten in totaliteit aanwezig zijn;
(2) de fysiopraktijk mag alleen geopend zijn tussen 07.00 en 20.00 uur;
(3) de opgestelde apparaten dienen normaal gebruikt te worden en mogen niet leiden tot geluidsoverlast. De indeling van de ruimtes, waarbij onderscheid is gemaakt tussen apparaten en gewichten dienen zoals meegewogen in het STAB-advies te worden gehandhaafd;
(4) om enige geluidsoverlast te voorkomen worden alle aanbevelingen volgend uit voornoemd STAB-advies uitgevoerd, onderhouden en gehandhaafd in de fysiopraktijk.
Geluidhinder
13.     [partijen] betogen dat de omgevingsvergunning leidt tot een onaanvaardbare aantasting van hun woon- en leefklimaat, omdat zij nog steeds geluidhinder van de fysiotherapiepraktijk ondervinden. Zij voeren aan dat het college ten onrechte niet bij zijn afweging heeft betrokken dat het achtergrondgeluidniveau in hun woning een laag niveau heeft. Het college stelt ook ten onrechte dat wordt voldaan aan de geluidnormen uit het Activiteitenbesluit, nu uit het STAB-verslag volgt dat door het gebruik van de fitnessapparaten in de bestaande ruimte van de fysiotherapiepraktijk de geluidniveaus voor de dag- en avondperiode worden overschreden. Dit klemt te meer nu [appellant sub 2] de STAB geen volledige medewerking heeft verleend om in de bestaande ruimte van de fysiotherapiepraktijk geluidmetingen te laten verrichten, aldus [partijen].
13.1.  De Afdeling stelt voorop dat de omgevingsvergunning is verleend voor de uitbreiding van de fysiotherapiepraktijk aan de [locatie 1] en niet voor de bestaande ruimte aan de [locatie 2]. Voor zover [partijen] menen dat de bestaande ruimte niet aan de geluidnormen uit het Activiteitenbesluit voldoet is dat een kwestie van handhaving. Dat geldt ook voor zover [partijen] hebben gesteld dat de fysiotherapiepraktijk in de avonduren uitsluitend voor fitnessdoeleinden wordt gebruikt en dat schoonmakers in de fysiotherapiepraktijk geluidsoverlast veroorzaken.
13.2.  De Afdeling overweegt vervolgens dat het college slechts de omgevingsvergunning kan verlenen als de aangevraagde uitbreiding van de fysiotherapiepraktijk niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Die strijd doet zich onder meer voor als een aanvaardbaar woon- en leefklimaat niet is gewaarborgd. Anders dan [partijen] veronderstellen, houdt de norm van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat niet in dat de omgevingsvergunning geen merkbare geluidgevolgen mag hebben. Het gaat erom of het college de geluidgevolgen van de omgevingsvergunning aanvaardbaar heeft mogen achten.
13.3.  De Afdeling komt tot het oordeel dat het college zich op het standpunt heeft mogen stellen dat de omgevingsvergunning niet leidt tot een onaanvaardbare aantasting van het woon- en leefklimaat van [partijen]. Het college heeft hierbij in aanmerking mogen nemen dat uit het STAB-verslag volgt dat wat betreft de activiteiten in de nieuwe ruimte van de fysiotherapiepraktijk wordt voldaan aan de daarvoor geldende geluidnormen uit het Activiteitenbesluit. Het college heeft verder, anders dan [partijen] hebben gesteld, uitdrukkelijk meegewogen dat de woning van [partijen] een laag achtergrondgeluidniveau heeft, nu het college van belang heeft geacht dat alle aanbevelingen van de STAB met betrekking tot het voorkomen van geluidsoverlast worden opgevolgd. De Afdeling stelt in dit verband vast dat de aanbevolen maatregelen uit het STAB-verslag zijn opgevolgd. Op de zitting zijn foto’s getoond en met partijen bekeken, waaruit blijkt dat, zoals de STAB heeft aanbevolen, de fitnessapparaten in de fysiotherapiepraktijk zijn voorzien van trillingsdempers en trillingsdempende matten. Overigens blijkt ook uit de foto’s dat het fitnessapparaat "ENTREE" in de bestaande ruimte van de fysiotherapiepraktijk is voorzien van een valbeschermer, ondanks dat de STAB deze maatregel niet heeft aanbevolen en de omgevingsvergunning geen betrekking heeft op de bestaande ruimte. Zodoende heeft [appellant sub 2] dus een extra maatregel getroffen om geluidhinder voor [partijen] te voorkomen.
Het betoog slaagt niet.
Vergunningvoorschriften
14.     [partijen] betogen dat de voorschriften die aan de omgevingsvergunning zijn verbonden niet duidelijk genoeg zijn. In het derde voorschrift is volgens hen ten onrechte niet geconcretiseerd hoe de vergunninghouder geluidsoverlast in hun woning dient te voorkomen. Zo is niet vastgelegd dat de fitnessapparatuur op zo’n manier wordt opgesteld dat contactgeluid wordt gereduceerd, bijvoorbeeld door deze apparatuur op rubberen onderzetters te plaatsen. In het vierde voorschrift is volgens hen ten onrechte vermeld dat "enige" in plaats van bijvoorbeeld "elke vorm" van geluidsoverlast moet worden voorkomen. Verder is in dit voorschrift te algemeen gesteld dat "alle aanbevelingen uit het STAB-advies worden uitgevoerd, onderhouden en gehandhaafd in de fysiopraktijk". [partijen] stellen in dit verband dat een concreet overzicht van de aanbevelingen in de voorschriften van de omgevingsvergunning moet worden opgenomen.
14.1.  In het derde voorschrift van de omgevingsvergunning is onder meer bepaald dat de opgestelde apparaten normaal gebruikt dienen te worden en niet mogen leiden tot geluidsoverlast.
In het vierde voorschrift is bepaald dat om enige geluidsoverlast te voorkomen, alle aanbevelingen volgend uit het STAB-verslag worden uitgevoerd, onderhouden en gehandhaafd in de fysiotherapiepraktijk.
14.2.  De Afdeling is van oordeel dat onvoldoende duidelijk is wat in het derde voorschrift wordt bedoeld met "de opgestelde apparaten dienen normaal gebruikt te worden en mogen niet leiden tot geluidsoverlast". Hoewel het college op de zitting heeft toegelicht dat dit betekent dat de fitnessapparaten niet mogen worden gebruikt op een wijze die leidt tot een overschrijding van de geluidnormen uit het Activiteitenbesluit, blijkt dit niet uit het voorschrift zelf. De Afdeling is ook van oordeel dat in het vierde voorschrift onvoldoende duidelijk is wat onder "alle aanbevelingen volgend uit het STAB-verslag" moet worden verstaan. In dit geval maakt de enkele verwijzing naar de aanbevelingen uit het STAB-verslag onvoldoende duidelijk welke aanbevolen maatregelen op grond van dat voorschrift moeten worden opgevolgd. De maatregelen zijn weliswaar in de lopende tekst van het verslag vermeld, maar zijn daaruit niet duidelijk af te leiden doordat een duidelijk overzicht of een expliciete opsomming ontbreekt.
Gelet op het voorgaande is het besluit van 31 juli 2023 wat betreft het derde en het vierde voorschrift in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel.
Het betoog slaagt.
14.3.  Op de zitting heeft het college erkend dat niet is beoogd om het woord "enige" in het vierde voorschrift op te nemen. Het voorschrift is op dit punt niet in overeenstemming met de bedoeling van het college. Het besluit van 31 juli 2023 is wat betreft het vierde voorschrift daarom niet met de vereiste zorgvuldigheid voorbereid.
Het betoog slaagt.
Kostenvergoeding in bezwaar
15.     [partijen] betogen dat hun in strijd met artikel 7:15 van de Awb geen kostenvergoeding voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand is toegekend, terwijl hun bezwaar gegrond is verklaard.
15.1.  De Afdeling overweegt dat uit het besluit van 2 april 2019 volgt dat de kosten die verband houden met de behandeling van het bezwaar van [partijen] aan hen zijn toegekend. Het is verder niet gesteld of gebleken dat bij hun in bezwaar andere kosten zijn opgekomen die voor vergoeding in aanmerking komen. De Afdeling ziet daarom geen grond voor het oordeel dat het college opnieuw een kostenvergoeding had moeten toekennen.
Het betoog slaagt niet.
Conclusie en bestuurlijke lus
16.     Uit wat hiervoor onder 14.2 en 14.3 is overwogen, volgt dat het besluit van 31 juli 2023 is genomen in strijd het rechtszekerheidsbeginsel en artikel 3:2 van de Awb. De aan de omgevingsvergunning verbonden voorschriften drie en vier zijn namelijk onvoldoende duidelijk geformuleerd. Ook is het vierde voorschrift niet in overeenstemming met de bedoeling van het college.
17.     Met het oog op een spoedige beslechting van het geschil zal de Afdeling het college opdragen om binnen 12 weken na verzending van deze tussenuitspraak de hierboven genoemde gebreken te herstellen. Het college kan dit doen door het derde en vierde voorschrift alsnog voldoende duidelijk te formuleren en het vierde voorschrift in overeenstemming te brengen met zijn bedoeling.
18.     Het college moet de Afdeling en de andere partijen de uitkomst meedelen en een gewijzigd of nieuw besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekendmaken en meedelen.
19.     In de einduitspraak wordt beslist over vergoeding van de proceskosten en het betaalde griffierecht.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
draagt het college van de gemeente Altena op om binnen 12 weken na verzending van deze tussenuitspraak:
- met inachtneming van overwegingen 14.2, 14.3 en 17 de gebreken in het besluit van 31 juli 2023 te herstellen en
- de Afdeling en de andere partijen de uitkomst mee te delen en een gewijzigd besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken en mee te delen.
Aldus vastgesteld door mr. B. Meijer, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. T.T. Schipper, griffier.
w.g. Meijer
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Schipper
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 27 augustus 2025
880-1075