ECLI:NL:RVS:2025:4205

Raad van State

Datum uitspraak
3 september 2025
Publicatiedatum
3 september 2025
Zaaknummer
202404877/1/R3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Denekamp, Brandlichterweg Diekmanweg en waterhuishoudkundige effecten op percelen van appellant

Op 3 september 2025 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak over het bestemmingsplan "Denekamp, Brandlichterweg Diekmanweg". Dit bestemmingsplan, vastgesteld door de raad van de gemeente Dinkelland op 28 mei 2024, voorziet in de mogelijkheid om maximaal 21 woningen te realiseren op een onbebouwde locatie. Appellant, eigenaar van percelen in de nabijheid van het plangebied, heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, omdat hij vreest voor een verslechtering van de waterhuishoudkundige situatie op zijn percelen, die kadastraal zijn aangeduid als gemeente Denekamp, Sectie O, nummers 176 en 181.

De Afdeling heeft de zaak behandeld op 21 juli 2025, waarbij appellant werd bijgestaan door mr. J.T. Fuller, en de raad werd vertegenwoordigd door mr. drs. M.Y. Rutjes en S. Koops. De Afdeling oordeelde dat de raad bij de vaststelling van het bestemmingsplan voldoende rekening heeft gehouden met de waterhuishoudkundige effecten. Het waterhuishoudkundig plan dat aan het bestemmingsplan is gekoppeld, bevat maatregelen om wateroverlast te voorkomen. De Afdeling concludeerde dat de raad toereikend heeft gemotiveerd dat het plan niet leidt tot een onaanvaardbare toename van wateroverlast op de percelen van appellant.

De Afdeling verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat de raad geen proceskosten hoeft te vergoeden. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor een goede afweging van belangen bij de vaststelling van bestemmingsplannen, vooral in relatie tot waterhuishouding en de gevolgen voor omwonenden.

Uitspraak

202404877/1/R3.
Datum uitspraak: 3 september 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant A] en [appellant B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]), wonend in Denekamp, gemeente Dinkelland,
appellant,
en
de raad van de gemeente Dinkelland,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 28 mei 2024 heeft de raad het bestemmingsplan "Denekamp, Brandlichterweg Diekmanweg" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[partij] heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant] en [partij] hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 juli 2025, waar [appellant], bijgestaan door mr. J.T. Fuller, advocaat te Zwolle, en de raad, vertegenwoordigd door mr. drs. M.Y. Rutjes en S. Koops, zijn verschenen. Verder is ter zitting [partij], vertegenwoordigd door [gemachtigde], als partij gehoord.
Overwegingen
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
1.       Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Op grond van artikel 4.6, derde lid, van de Invoeringswet Omgevingswet blijft op een beroep tegen een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan waarvan het ontwerp vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet ter inzage is gelegd het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het bestemmingsplan onherroepelijk is.
Het ontwerpplan is op 14 juli 2023 ter inzage gelegd. Dat betekent dat op deze beroepsprocedure het recht, waaronder de Wet ruimtelijke ordening, zoals dat gold vóór 1 januari 2024 van toepassing blijft.
Inleiding
2.       Het plan voorziet in de mogelijkheid om ten hoogste 21 woningen te realiseren op de locatie Brandlichterweg/Diekmanweg ten noordoosten van het centrum van Denekamp. De locatie is in de huidige situatie onbebouwd en ingericht als grasland.
3.       [appellant] is eigenaar van een aantal percelen rondom het perceel [locatie], waarop zijn woning zich bevindt. [appellant] kan zich niet verenigen met het plan omdat hij vreest voor een verslechtering van de waterhuishoudkundige situatie op enkele van zijn percelen. De percelen waarop hij stelt wateroverlast te ondervinden zijn kadastraal aangeduid als gemeente Denekamp, Sectie O, nummers 176 en 181. Deze percelen bevinden zich ten (zuid)westen van het plangebied. Ter plaatse is de waterhuishoudkundige situatie volgens [appellant] in de bestaande situatie al slecht.
4.       Het juridisch kader is opgenomen in de bijlage. De bijlage maakt deel uit van deze uitspraak.
Toetsingskader
5.       Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling oordeelt niet zelf of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het plan onevenredig zijn in verhouding tot de met het plan te dienen doelen.
De bespreking van de beroepsgronden
Waterhuishouding
6.       [appellant] voert aan dat in het plan ten onrechte geen rekening is gehouden met de vernattingseffecten die kunnen optreden op zijn percelen. Hij wijst erop dat water dat nu in het plangebied geborgen wordt naar zijn percelen zal verplaatsen zodra het plangebied wordt opgehoogd en bebouwd. De in het plan voorziene waterhuishoudkundige maatregelen staan beschreven in het "Waterhuishoudkundig plan, Woningbouwlocatie Brandlichterweg / Diekmanweg, Denekamp" van [bedrijf] van 8 mei 2023. Daarin is echter met voornoemde effecten geen rekening gehouden.
[appellant] voert verder aan dat de aanleg en instandhouding van de in bijlage 1 bij de planregels bedoelde wadi’s en greppels, waarnaar wordt verwezen in artikel 5.4.3 van de planregels, ten onrechte alleen is gekoppeld aan de start van de bouw van de eerste woning in het plangebied. Volgens [appellant] laat dit onverlet dat er al andere oppervlakteverharding kan worden aangebracht in het plangebied die tot een toename van wateroverlast kan leiden. Daarbij wijst hij erop dat binnen de bestemmingen "Groen" of "Verkeer" ook oppervlakteverharding is toegestaan.
6.1.    De raad stelt zich op het standpunt dat het plan erin voorziet dat de benodigde waterhuishoudkundige maatregelen worden getroffen die (aanvullende) wateroverlast op de percelen van [appellant] voorkomen. De raad wijst hiervoor naar het aangevulde waterhuishoudkundig plan van 11 april 2024, dat bij het verweerschrift is gevoegd (hierna: het waterhuishoudkundig plan). Dit bevat een aantal aanvullingen op het bij de plantoelichting gevoegde waterhuishoudkundig plan, waaronder de toevoeging van de figuren 8 en 9 en de bijbehorende tekstuele toelichting. De ontwerptekening van de waterhuishoudkundige voorzieningen, die is opgenomen in bijlage 1 bij de planregels, is in de nieuwe versie van het waterhuishoudkundig plan ongewijzigd gebleven. Verder is door [partij] een aanvullende notitie van Roelofs van 4 juli 2025 overgelegd, waarin wordt ingegaan op de wijze waarop het plangebied wordt afgewaterd.
6.2.    De Afdeling overweegt dat in het algemeen met een bestemmingsplan niet hoeft te worden voorzien in een oplossing voor eventuele bestaande wateroverlast. De raad dient zich bij de vaststelling van het bestemmingsplan echter wel te verzekeren dat het plan niet leidt tot een onaanvaardbare toename van wateroverlast ter plaatse van de naburige percelen. De Afdeling verwijst hiervoor naar haar uitspraak van 28 februari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:707, onder 3.2.
De Afdeling ziet zich hierbij voor de vraag gesteld of de raad zich redelijkerwijs op het standpunt heeft kunnen stellen dat de door hem beoogde waterafvoervoorzieningen in het plangebied, voor zover dit geen uitvoeringsaspecten betreft, (een toename van) wateroverlast zullen voorkomen op de percelen in de omgeving van het plangebied en of die waterafvoervoorzieningen voldoende zijn verzekerd in het plan.
6.3.    In het waterhuishoudkundig plan staat beschreven dat het plangebied in de huidige situatie geheel afwatert in westelijke richting. Dit staat in figuur 8 van het waterhuishoudkundig plan, waarop de stroombanenkaart AHN3 uit het model van Noaberkracht 2023 is weergegeven. Daar is beschreven hoe het water zich in de huidige situatie verzamelt en afstroomt. Volgens de figuur zal, nadat de in het waterhuishoudkundig plan beschreven maatregelen zijn getroffen, 90% van het afstromende water in de toekomstige situatie naar het oosten (weg van de percelen van [appellant]) afstromen om vervolgens in noordelijke richting te worden afgevoerd. Er zal volgens het waterhuishoudkundig plan kortom geen water meer vanuit het plangebied afstromen naar de omliggende percelen. Dit komt ten eerste omdat het plangebied zo wordt ingericht en opgehoogd dat het water zal stromen naar de drie aan te leggen wadi's. Deze worden op verschillende locaties binnen het plangebied gesitueerd, conform de ontwerptekening die is opgenomen in bijlage 1 bij de planregels. Als de wadi’s vol zijn kunnen ze overstorten via een slok-op-put, overstortleiding en of -goot naar de watergang langs de Diekmanweg. Ook in extreme situaties hoeft het water volgens het waterhuishoudkundig plan verder geen andere weg te zoeken doordat de greppel tegenover [locatie] gehandhaafd blijft. Die bestaande greppel is eveneens opgenomen in bijlage 1 bij de planregels. De afvoer blijft hierdoor gewaarborgd. Dit blijkt ook uit de stresstest, die op basis van een rekenmodel van Roelofs is uitgevoerd, en waarin ook het rioleringssysteem, het oppervlaktewatersysteem en het maaiveld zijn gemodelleerd. Met dit model is berekend op welke plekken er op en rond de ontwikkeling water stroomt en wat de waterdieptes zijn. In figuur 9 is te zien dat bij een bui van 70 mm (bui met een herhalingskans van eens in de 100 jaar) in een uur er ter plaatse van bestaande woonbebouwing geen vernattingseffecten ontstaan. Verder is in het waterhuishoudkundig plan ingegaan op de effecten van het plan voor de hoogte van de grondwaterstand. Afhankelijk van de geohydrologische situatie is deze toename slechts beperkt tot enkele centimeters en beperkt deze zich tot slechts enkele meters rondom de plaats waar het water geïnfiltreerd wordt.
6.4.    De Afdeling is van oordeel dat de raad onder verwijzing naar het waterhuishoudkundig plan toereikend heeft gemotiveerd dat het plan niet leidt tot een onaanvaardbare toename van de wateroverlast buiten het plangebied, in het bijzonder ter plaatse van de percelen van [appellant]. Partijen zijn het erover eens dat op die percelen geen sprake is van een goede afwateringssituatie, waarvan de oorzaak overigens volgens de notitie van Roelofs van 4 juli 2025 is gelegen buiten het plangebied als gevolg van het niet goed functioneren van het bestaande gemaal Schiphorst. De Afdeling is er op basis van het aangevoerde niet van overtuigd geraakt dat de verwezenlijking van de nieuwe woonwijk, en de daarmee gepaard gaande ophoging van in het plangebied gelegen gronden, tot zodanige vernattingseffecten leidt op de percelen van [appellant] dat de raad het plan niet heeft mogen vaststellen. Zoals op de zitting is besproken kan met de in bijlage 1 bij het waterhuishoudkundige plan en de in bijlage 1 bij de planregels beschreven maatregelen op toereikende wijze worden voorzien in de benodigde waterberging, door middel van de aanleg van wadi’s, greppels en/of overstortvoorzieningen. Wat [appellant] in zijn aanvullende memorie heeft aangevoerd over grondwatereffecten, geeft de Afdeling evenmin aanknopingspunten voor de conclusie dat de raad de waterhuiskundige effecten vanwege het plan niet aanvaardbaar heeft mogen achten. Daarbij betrekt de Afdeling dat in het waterhuishoudkundig plan ook is gekeken naar de samenstelling van de bodem, op basis van verkennend bodemonderzoek, en naar de grondwaterstromingen. Op basis van de gehanteerde modellen, de verrichte stresstest en de stroombanenkaart bestaan dan ook onvoldoende aanknopingspunten voor de conclusie dat als gevolg van het plan onaanvaardbare vernattingseffecten zullen optreden op de percelen van [appellant].
Het betoog slaagt niet.
6.5.    Over de borging van de waterhuishoudkundige voorzieningen overweegt de Afdeling als volgt.
Het betoog van [appellant] komt er kortgezegd op neer dat artikel 5.4.3 van de planregels er niet aan in de weg staat dat al oppervlakteverharding wordt aangebracht, zoals het aanleggen van paden en straten binnen de bestemmingen "Groen" en "Verkeer", voordat de waterhuishoudkundige voorzieningen zijn gerealiseerd. Hierdoor is volgens hem niet of onvoldoende verzekerd dat geen onaanvaardbare wateroverlast zal optreden.
Gelet op de redactie van artikel 5.4.3 van de planregels is het inderdaad niet uitgesloten dat oppervlakteverharding zal worden aangebracht in het plangebied voordat de in bijlage 1 bij de planregels beschreven waterhuishoudkundige voorzieningen zijn aangebracht. Het gereedkomen van die voorzieningen is immers gekoppeld aan de start van de bouw van de eerste woning. De Afdeling ziet echter niet in dat hierdoor onaanvaardbare wateroverlast zal optreden op de percelen rondom het plangebied. Gelet op de beschrijving van de aan te brengen oppervlakteverharding in het waterhuishoudkundig plan en de te realiseren bergingsvoorzieningen is niet aannemelijk dat eerst zal worden begonnen met het aanbrengen van de verharding voordat de waterbergingsvoorzieningen zijn aangebracht. Er zullen blijkens de ontwerptekening immers ook riolering, en diverse overstortvoorzieningen zoals leidingen moeten worden aangebracht. Het is onwaarschijnlijk dat die op een later moment zullen worden gerealiseerd dan de oppervlakteverharding die benodigd is ten behoeve van de wegen- en padenstructuur. Daar komt bij dat de verharding die in de openbare ruimte moet worden aangebracht slechts een beperkt deel van de verharding omvat die in het plangebied wordt aangebracht. Het merendeel van de verharding zal worden aangebracht ten behoeve van (de bouw van) de woningen. Gelet hierop heeft de raad er naar het oordeel van de Afdeling redelijkerwijs voor kunnen kiezen om het gereedkomen van de waterbergingsvoorzieningen te koppelen aan de aanvang van de bouw van de eerste woning in het plangebied.
Het betoog slaagt niet.
Afwijkingsmogelijkheid
7.       [appellant] betoogt dat artikel 5.5.4 van de planregels tot rechtsonzekerheid leidt omdat het college hiermee kan afwijken van wat in de voorwaardelijke verplichting is geregeld over het aanbrengen van de waterhuishoudkundige maatregelen. Volgens [appellant] kan alleen sprake zijn van een goede waterhuishouding wanneer de maatregelen conform het waterhuishoudkundig plan worden uitgevoerd.
7.1.    De Afdeling overweegt dat gelet op het bepaalde in artikel 5.5.4 van de planregels het college een omgevingsvergunning kan verlenen waarmee wordt afgeweken van artikel 5.4.3, zodat ook op andere wijze dan beschreven in bijlage 1 van de planregels kan worden voorzien in passende waterhuishoudkundige voorzieningen. De raad heeft toegelicht dat hij hiermee flexibiliteit heeft willen behouden voor het geval de in bijlage 1 bij de planregels bedoelde voorzieningen om wat voor reden dan ook niet kunnen worden verwezenlijkt. Deze voorzieningen omvatten gelet op de definitieomschrijving van ’waterhuishoudkundige voorzieningen’ onder meer wadi's, waterlopen en waterpartijen, maar ook voorzieningen voor infiltratie, buffering, berging en afvoer van water en voor waterzuivering. De Afdeling ziet in het aangevoerde geen aanleiding voor het oordeel dat de raad hier redelijkerwijs niet voor heeft kunnen kiezen. Hierbij betrekt de Afdeling dat in artikel 5.5.4 staat dat alleen met een omgevingsvergunning van artikel 5.4.3 mag worden afgeweken als de waterhuishoudkundige maatregelen minimaal gelijk zijn aan de in bijlage 1 beschreven maatregelen en er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de in de omgeving aanwezige functies en waarden. De Afdeling ziet in het aangevoerde geen aanknopingspunt voor de conclusie dat het bepaalde in artikel 5.5.4 hiermee een onvoldoende waarborg biedt ter voorkoming van onaanvaardbare wateroverlast.
Het betoog slaagt niet.
Conclusie
8.       Het beroep is ongegrond.
9.       De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. E.A. Minderhoud, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W. Sommer, griffier.
w.g. Minderhoud
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Sommer
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 3 september 2025
901
BIJLAGE
De regels van het bestemmingsplan "Denekamp, Brandlichterweg Diekmanweg"
Artikel 5.1
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a.       woningen;
b.       bijbehorende bouwwerken bij woningen en woonhuizen;
Artikel 4.1
De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a.       wegen, straten en (fiets)paden;
b.       parkeervoorzieningen;
Artikel 3.1
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a.       groenvoorzieningen;
b.       voet- en fietspaden;
c.       ontsluitingswegen;
d.       speelvoorzieningen;
e.       parkeervoorzieningen;
f.        water en waterhuishoudkundige voorzieningen, ten behoeve van afvoer, (tijdelijke)berging en infiltratie van hemelwater;
met de daarbijbehorende:
g.       verhardingen;
h.       nutsvoorzieningen;
i.        bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
Artikel 5.4.3
Het gebruik van de gronden en bouwwerken met deze bestemming voor woondoeleinden is slechts toegestaan indien de waterbergingsvoorzieningen met inachtneming van Bijlage 1 zijn aangelegd en nadien in stand gehouden worden, met dien verstande dat uiterlijk op het moment dat met de bouw van de eerste woning wordt gestart de wadi's en de greppel zoals aangegeven in het waterhuishoudkundig plan gereed zijn.
Artikel 5.5.4
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 5.4.3 in plaats van de waterhuishoudkundige voorzieningen zoals opgenomen in Bijlage 1 andere waterhuishoudkundige maatregelen worden getroffen, met dien verstande dat:
a. de waterhuishoudkundige maatregelen minimaal gelijk zijn aan de in Bijlage 1 opgenomen waterhuishoudkundige maatregelen;
b. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de in de omgeving aanwezige functies en waarden."
Artikel 1.72 (water en waterhuishoudkundige voorzieningen)
voorzieningen ten behoeve en/of ten dienste van de waterhuishouding, waaronder wadi's, waterlopen, waterpartijen, watergangen, bruggen, dammen, sluizen, duikers, retentiebekkens, vijvers, voorzieningen voor infiltratie, buffering, berging en afvoer van water, voorzieningen ten behoeve van biologische waterzuivering en (secundaire en/of tertiaire) bluswatervoorzieningen;