202306730/1/A3.
Datum uitspraak: 3 september 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], handelend onder de naam [bedrijf], wonend in Oldenzaal,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 29 september 2023 in zaak nr. 22/1244 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Oldenzaal.
Procesverloop
Bij besluit van 23 november 2021 heeft het college de standplaatsvergunning van [appellant] ingetrokken.
Bij besluit van 14 juni 2022 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 29 september 2023 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 14 juli 2025, waar [appellant], bijgestaan door mr. M.C. van Meppelen Scheppink, advocaat in Rotterdam, en het college, vertegenwoordigd door S.A. Vrielink en T.R.F. Asbreuk en bijgestaan door mr. F.S. Helder, advocaat in Arnhem, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. [appellant] had een standplaatsvergunning voor de zaterdagmarkt op de Groote Markt in Oldenzaal en verkocht daar kaas onder de naam [bedrijf]. Na een tip vanuit het Openbaar Ministerie (hierna: OM) op 29 juli 2021 heeft het college besloten een onderzoek te starten op grond van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (hierna: Wet Bibob). Daarbij heeft het college aan [appellant] verzocht een Bibob-formulier in te vullen. [appellant] heeft het ingevulde formulier op 4 oktober 2021 aan het college toegezonden. Uit een bestuurlijke rapportage van 16 juli 2021 van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (hierna: NVWA) blijkt dat [appellant] kazen met sporen van amfetamine heeft aangeboden en dat [appellant] kazen met sporen van amfetamine heeft opgeslagen in een loods. Ook heeft [appellant] meerdere antecedenten voor overtredingen van de Opiumwet en het Warenwetbesluit Bereiding en behandeling van levensmiddelen (hierna: Warenwetbesluit). Dit heeft [appellant] niet gemeld in het Bibob-formulier. Het college heeft daarom op 21 oktober 2021 aan [appellant] het voornemen bekend gemaakt de standplaatsvergunning in te trekken onder meer omdat [appellant] het Bibob-formulier onjuist en/of onvolledig heeft ingevuld. Het college heeft aan [appellant] een termijn van twee weken gegeven om alsnog het Bibob-formulier juist en volledig in te vullen. [appellant] heeft van deze gelegenheid gebruik gemaakt en op 5 november 2021 een nieuw Bibob-formulier toegezonden.
1.1. Het college heeft bij het besluit van 23 november 2021, gehandhaafd en aangevuld bij het besluit van 14 juni 2022, de standplaatsvergunning van [appellant] ingetrokken primair vanwege het onvolledig en/of onjuist invullen van het Bibob-formulier, subsidiair vanwege het ernstige gevaar dat [appellant] zijn vergunning mede gebruikt om strafbare feiten te plegen, en meer subsidiair vanwege wangedrag of bedrog.
1.2. De rechtbank heeft geoordeeld dat het college bevoegd was de standplaatsvergunning in te trekken en van deze bevoegdheid gebruik heeft mogen maken. Het college heeft volgens de rechtbank kunnen concluderen dat de standplaatsvergunning mede wordt gebruikt om strafbare feiten te plegen.
Wettelijk kader
2. De relevante wetgeving is opgenomen in de bijlage. Deze maakt deel uit van de uitspraak.
Hoger beroep
3. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het college bevoegd was de standplaatsvergunning in te trekken omdat [appellant] het Bibob-formulier onvolledig en/of onjuist heeft ingevuld. Volgens [appellant] valt hem geen verwijt te maken. Bij het invullen van het eerste formulier bleek dat [appellant] enkele vragen verkeerd had begrepen. Dat [appellant] naar het oordeel van de rechtbank aan het college om een toelichting had kunnen vragen, kan [appellant] niet volgen. Het is niet zo dat [appellant] sommige vragen niet begreep, maar dat achteraf duidelijk werd dat hij de vragen verkeerd had begrepen. Het onjuist invullen van het formulier betekent volgens [appellant] niet dat kan worden gesproken van een ernstig gevaar dat de standplaatsvergunning mede zal worden gebruikt om strafbare feiten te plegen.
3.1. Volgens [appellant] is niet voldaan aan het samenhangcriterium, zoals bedoeld in de uitspraak van de Afdeling van 22 november 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4327. Het aanbieden van met amfetamine besmette kazen ligt niet in het verlengde van een standplaatsvergunning op een weekmarkt. Verder moet volgens [appellant] meer gewicht worden toegekend aan het feit dat hij zich heeft ingespannen de verkoopwagen en de loods schoon te maken om ervoor te zorgen dat de kazen niet meer met amfetamine kunnen worden besmet. 3.2. [appellant] betoogt verder dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college geen goede belangenafweging heeft gemaakt. Volgens [appellant] is onvoldoende onderbouwd dat de intrekking evenredig is in verhouding tot de mate van gevaar en de ernst van de strafbare feiten. Het intrekkingsbesluit heeft voor [appellant] grote financiële gevolgen. Er had voor een minder vergaande maatregel kunnen worden gekozen, zoals een waarschuwing of tijdelijke intrekking van een jaar.
Beoordeling
4. De Afdeling stelt vast dat [appellant] twee keer, te weten op 4 oktober 2021 en op 5 november 2021, het Bibob-formulier niet volledig heeft ingevuld. [appellant] heeft bij het tweede formulier alleen de in het voorgenomen besluit van 21 oktober 2021 genoemde punten over vraag 1A en vraag 2I aangepast. Deze vragen gaan over algemene informatie over de vergunning en over strafrechtelijke veroordelingen en schikkingen met het OM. Volgens het voorgenomen besluit van 21 oktober 2021 bevat het Bibob-formulier echter meer onvolledigheden en onjuistheden. [appellant] heeft deze overige onvolledigheden en onjuistheden bij het tweede formulier niet hersteld.
4.1. Uit artikel 4, eerste lid, van de Wet Bibob volgt dat de weigering om een Bibob-formulier volledig in te vullen, wordt aangemerkt als ernstig gevaar, zoals bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Wet Bibob. Ingevolge die laatste bepaling kan het college een vergunning intrekken als er ernstig gevaar bestaat dat de vergunning mede zal worden gebruikt om strafbare feiten te plegen. Alleen in de gevallen waarin de betrokkene geen enkel verwijt te maken valt dat hij de gevraagde informatie en stukken niet heeft aangeleverd, is geen sprake van ernstig gevaar. Zie de uitspraak van de Afdeling van 9 maart 2022, ECLI:NL:RVS:2022:695, onder 4.5. Zoals hiervoor opgemerkt doet deze uitzondering zich in het geval van [appellant] niet voor, omdat hij de gelegenheid heeft gekregen onvolledige informatie te herstellen. [appellant] heeft nagelaten dat op alle onderdelen te doen. Dat het onvolledig invullen van de Bibob-formulieren te maken had met nalatigheid en niet met doelbewuste opzet is gebeurd, zoals door [appellant] gesteld, maakt dat niet anders, omdat [appellant] nog steeds het verwijt te maken valt dat hij de Bibob-formulieren onjuist heeft ingevuld. 4.2. Voor de beantwoording van de vraag of is voldaan aan het samenhangcriterium is van belang of de strafbare feiten samenhangen met de activiteiten waarvoor de vergunning is afgegeven. Zie de uitspraak van de Afdeling van 22 november 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4327, onder 5.4. Van activiteiten die samenhangen met die waarvoor de vergunning is gevraagd, kan worden gesproken als het gaat om activiteiten die in elkaars verlengde liggen. De strafbare feiten waar het hier over gaat zijn het aanbieden of verkopen van met amfetamine besmette kazen aan het publiek. Dit is verboden op grond van artikel 2, tiende lid, van het Warenwetbesluit), zoals dat luidde ten tijde van de intrekking. Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat de standplaatsvergunning het mogelijk heeft gemaakt dat [appellant] de met amfetamine besmette kazen aan het publiek heeft kunnen aanbieden of verkopen. De rechtbank heeft dan ook terecht geoordeeld dat het college bevoegd was om tot intrekking van de standplaatsvergunning over te gaan. 4.3. De Afdeling onderschrijft verder het oordeel van de rechtbank en de overwegingen waarop dat oordeel is gebaseerd dat het college niet met een waarschuwing had hoeven te volstaan. De Afdeling constateert wel dat [appellant] aannemelijk heeft gemaakt veel inspanningen te hebben verricht om de verkoopwagen en de loods schoon te maken, bijvoorbeeld door de voorraden meermaals te vernietigen en een nieuwe verkoopwagen aan te schaffen. Dit neemt echter niet weg dat het college in het feit dat tot zes keer toe amfetamine in de kazen is aangetroffen aanleiding mocht zien in het belang van de volksgezondheid de standplaatsvergunning in te trekken. De Afdeling voegt daar nog aan toe dat is gebleken dat [appellant] kort na de intrekking van de standplaatsvergunning een nieuwe verkoopruimte heeft gevonden in de nabijheid van de weekmarkt en dat hij beschikt over standplaatsvergunningen in naburige gemeenten. Daarmee zijn de financiële gevolgen voor [appellant] beperkt. Dat [appellant] de voorkeur geeft aan de standplaatsvergunning op de zaterdagmarkt van Oldenzaal maakt dat niet anders. Daarbij heeft het college ook nogmaals op de zitting opgemerkt dat [appellant] na ommekomst van vijf jaar na de intrekking weer in aanmerking zou kunnen komen voor een vergunning en zijn aanvraag tegen die tijd zal worden beoordeeld volgens de geldende voorwaarden. Het college heeft het belang van [appellant] dan ook niet zwaarder hoeven laten wegen dan het algemeen belang van het voorkomen dat de vergunning wordt gebruikt voor het plegen van strafbare feiten, zoals bedoeld in artikel 3, vijfde lid, van de Wet Bibob. Het college heeft daarom gebruik mogen maken van de bevoegdheid om de standplaatsvergunning in te trekken.
4.4. Het betoog slaagt niet.
Conclusie
5. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd.
6. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Sevenster, voorzitter, en mr. G.T.J.M. Jurgens en mr. C.H. Bangma, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Langeveld, griffier.
w.g. Sevenster
voorzitter
w.g. Langeveld
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 3 september 2025
317-1104
BIJLAGE
Wet beoordeling integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur
Artikel 3
1. Voorzover bestuursorganen bij of krachtens de wet daartoe de bevoegdheid hebben gekregen, kunnen zij weigeren een aangevraagde beschikking te geven dan wel een gegeven beschikking intrekken, indien ernstig gevaar bestaat dat de beschikking mede zal worden gebruikt om:
a. uit gepleegde strafbare feiten verkregen of te verkrijgen, op geld waardeerbare voordelen te benutten, of
b. strafbare feiten te plegen.
(…)
Artikel 4
1. Indien toepassing wordt gegeven aan artikel 7a, derde lid, wordt de weigering van de vergunninghouder, de begunstigde van een andere beschikking, of de subsidie-ontvanger om een formulier als bedoeld in artikel 7a, vijfde lid, volledig in te vullen, aangemerkt als ernstig gevaar als bedoeld in artikel 3, eerste lid.
(…)
Artikel 7
1. Een gemeentelijke vergunning die op grond van een verordening verplicht is gesteld voor een inrichting of bedrijf, kan door het college van burgemeester en wethouders respectievelijk de burgemeester worden geweigerd dan wel ingetrokken in het geval en onder de voorwaarden, bedoeld in artikel 3.
(…)
Artikel 7a
(…)
3. De betrokkene verschaft het bestuursorgaan of de rechtspersoon met een overheidstaak tevens de gegevens en bescheiden, indien onderzoek wordt gedaan met het oog op een beslissing ter zake van de intrekking van een beschikking, onderscheidenlijk de ontbinding van een overeenkomst inzake een overheidsopdracht dan wel de opschorting of ontbinding van een overeenkomst of de beëindiging van een rechtshandeling inzake een vastgoedtransactie.
(…)
5. Bij ministeriële regeling worden een of meer formulieren vastgesteld voor het verstrekken van de in het tweede en derde lid bedoelde gegevens en bescheiden alsmede voor de bevindingen van het eigen onderzoek.
Warenwetbesluit Bereiding en behandeling van levensmiddelen
Artikel 2
(…)
10. Het is verboden ten aanzien van eet- en drinkwaren te handelen in strijd met de bij artikel 14, eerste lid, artikel 18, eerste tot en met vierde lid, artikel 19, en de krachtens artikel 18, vijfde lid, van verordening (EG) 178/2002 vastgestelde bepalingen.
(…)
Verordening op de warenmarkten Oldenzaal 2012
Artikel 8. Intrekking en schorsing vaste standplaatsvergunning
Onverminderd het bepaalde in artikel 7 kan het college een vergunning voor een vaste standplaats, al dan niet voorwaardelijk, intrekken dan wel telkens voor ten hoogste vier achtereenvolgende marktdagen schorsen, indien de vergunninghouder of een persoon die hem bijstaat:
(…)
b. zich schuldig maakt aan wangedrag of bedrog; of
(…)