ECLI:NL:RVS:2025:422

Raad van State

Datum uitspraak
5 februari 2025
Publicatiedatum
5 februari 2025
Zaaknummer
202306001/1/R3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak bestuurlijke lus
Rechters
  • M.M. Kaajan
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over de afwijzing van een bestemmingsplan voor een onbemand verkooppunt voor brandstoffen met laadplaatsen voor elektrische auto’s

Op 5 februari 2025 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State een tussenuitspraak gedaan in een geschil tussen [appellante A] en [appellante B] tegen de raad van de gemeente Kaag en Braassem. De zaak betreft de afwijzing van een aanvraag voor de vaststelling van een bestemmingsplan voor een perceel in Leimuiden, waar [appellante] een onbemand verkooppunt voor brandstoffen met laadplaatsen voor elektrische auto’s wil realiseren. De raad heeft op 3 juli 2023 besloten de aanvraag af te wijzen, omdat het perceel volgens het geldende bestemmingsplan de bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden' heeft, wat de realisatie van het verkooppunt niet mogelijk maakt.

[appellante] heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, waarbij de raad een verweerschrift heeft ingediend. Tijdens de zitting op 8 januari 2025 is de zaak behandeld. De Afdeling heeft vastgesteld dat de raad het besluit tot weigering van het bestemmingsplan niet deugdelijk heeft gemotiveerd, in strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Afdeling heeft de raad opgedragen om binnen 16 weken het geconstateerde gebrek te herstellen, door het besluit nader te motiveren of een nieuw besluit te nemen.

De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige motivering bij besluiten over bestemmingsplannen, waarbij de raad de verschillende belangen moet afwegen. De Afdeling heeft de raad erop gewezen dat het schriftelijke verslag van de raadsvergadering en de memo niet voldoende zijn als motivering voor de weigering van het bestemmingsplan, omdat het niet duidelijk is welke argumenten doorslaggevend zijn geweest voor de raad. De uitspraak is een belangrijke stap in het proces om de aanvraag van [appellante] opnieuw te beoordelen.

Uitspraak

202306001/1/R3.
Datum uitspraak: 5 februari 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Tussenuitspraak met toepassing van artikel 8:51d van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) in het geding tussen:
[appellante A], gevestigd te Nieuwveen, gemeente Nieuwkoop, en [appellante B], gevestigd te Ter Aar, gemeente Nieuwkoop (hierna tezamen in enkelvoud: [appellante]),
appellanten,
en
de raad van de gemeente Kaag en Braassem,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 3 juli 2023 heeft de raad de aanvraag van [appellante] om een bestemmingsplan vast te stellen voor het perceel, plaatselijk bekend als gemeente Leimuiden, sectie C, nr. 2261, afgewezen.
Tegen dit besluit heeft [appellante] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellante] en de raad hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 8 januari 2025, waar [appellante], vertegenwoordigd door [gemachtigden], bijgestaan door mr. C.J.R. van Binsbergen, advocaat te Den Haag, en de raad, vertegenwoordigd door R. ’t Jong, bijgestaan door mr. C.A. Blankenstein, advocaat te Leiden, zijn verschenen.
Overwegingen
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
1.       Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een bestemmingsplan/wijzigingsplan/uitwerkingsplan vast te stellen is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet, dan blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt.
De aanvraag om het bestemmingsplan vast te stellen is ingediend vóór 1 januari 2024. Dat betekent dat in dit geval het recht, waaronder de Wet ruimtelijke ordening, zoals dat gold vóór 1 januari 2024 van toepassing blijft.
Inleiding
2.       [appellante] is eigenaar van het perceel nabij de rotonde N207/Vriezenweg, naast Vriezenweg 8. Hij wil op dit perceel een onbemand verkooppunt voor brandstoffen met laadplaatsen voor elektrische auto’s realiseren. Het ten tijde van het besluit geldende bestemmingsplan "Buitengebied Oost" kent de bestemming "Agrarisch met waarden - Landschapswaarden" aan dit perceel toe. Op grond van die bestemming is de realisatie van het verkooppunt met laadplaatsen niet mogelijk. Om de komst van het verkooppunt mogelijk te maken, heeft [appellante] het ontwerpplan "Tankstation N207" opgesteld. Het ontwerpplan is door het college van 26 januari 2023 tot en met 8 maart 2023 ter inzage gelegd. De raad heeft in zijn vergadering van 3 juli 2023 besloten het plan niet vast te stellen.
Toetsingskader
3.       Bij het besluit over de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsruimte en moet hij de betrokken belangen afwegen. De Afdeling maakt die belangenafweging niet zelf, maar beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit om het bestemmingsplan niet vast te stellen in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het besluit onevenredig zijn in verhouding tot de met dat besluit te dienen doelen.
Het oordeel van de Afdeling
4.       De Afdeling is van oordeel dat er een gebrek is in het bestreden besluit tot weigering van de vaststelling van het bestemmingsplan voor het perceel, plaatselijk bekend als gemeente Leimuiden, sectie C, nr. 2261. In deze tussenuitspraak, onder 8, draagt de Afdeling de raad op om het geconstateerde gebrek te herstellen.
5.       De Afdeling licht hierna toe waarom zij tot dit oordeel komt.
De beoordeling van het beroep
6.       [appellante] betoogt dat de raad het besluit tot het niet vaststellen van het plan in strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Awb, onzorgvuldig heeft voorbereid en ondeugdelijk heeft gemotiveerd. [appellante] voert daartoe aan dat het schriftelijke verslag van de raadsvergadering van 3 juli 2023 (hierna: het schriftelijke verslag) en de memo "Weigeringsgronden" van 14 augustus 2024 (hierna: de memo) niet kunnen gelden als motivering. Uit het verslag van de raadsvergadering kan namelijk niet eenduidig worden afgeleid op grond van welke argumenten de raad het plan heeft geweigerd vast te stellen, ook omdat uit het verslag ook argumenten worden genoemd vóór medewerking aan het bestemmingsplan. De memo bevat niet alleen een samenvatting van de standpunten van de tegenstemmende fracties uit het verslag van de raadsvergadering, maar ook (weigerings)gronden die niet zijn besproken in de raadsvergadering. Het is daarom niet duidelijk of en in hoeverre de raad al deze aspecten heeft meegewogen bij zijn besluit. Verder blijkt uit het verslag en het memo niet op welke wijze de diverse ruimtelijk relevante belangen door de raad zijn afgewogen. Ten slotte zijn, aldus [appellante], de in de raadsvergadering van verweerder gebezigde argumenten tegen vaststelling van het bestemmingsplan reeds aan de orde gekomen in de plantoelichting én weerlegd in de Nota beantwoording zienswijzen, zodat ook in zoverre het besluit tot het niet vaststellen van het plan onzorgvuldig is voorbereid en onvoldoende is gemotiveerd.
6.1.    De raad stelt zich op het standpunt dat het besluit tot weigering van de vaststelling van het plan zorgvuldig is voorbereid en deugdelijk is gemotiveerd. Op de zitting heeft de raad toegelicht dat na afloop van de raadsvergadering door de griffie in de memo is uiteengezet wat de redenen zijn geweest van de raad om te weigeren het bestemmingsplan vast te stellen. De weigeringsgronden zijn dus te herleiden tot het verslag van de raadsvergadering, zodat zowel het verslag als de memo als motivering voor het besluit kunnen gelden.
6.2.    De Afdeling stelt vast dat de raad voor de motivering van het besluit tot het niet vaststellen van het plan alleen verwijst naar het schriftelijke verslag en de memo. De raad heeft in aanvulling daarop geen nadere motivering voor de weigering gegeven.
De Afdeling overweegt dat in het schriftelijke verslag de standpunten zijn weergegeven die de verschillende raadsleden voorafgaand aan de stemming naar voren hebben gebracht. Naar het oordeel van de Afdeling kan uit het schriftelijke verslag niet eenduidig worden afgeleid welke gronden de raad aan de weigering tot vaststelling van het plan ten grondslag heeft gelegd. Het is niet duidelijk hoe de raad de verschillende standpunten heeft beoordeeld en gewogen. Ook is niet duidelijk welke standpunten voor de raad doorslaggevend zijn geweest voor de weigering.
De memo kan naar het oordeel van de Afdeling ook niet gelden als motivering van het besluit tot het niet vaststellen van het plan. De Afdeling kan uit de memo niet opmaken dat deze is opgesteld door of namens de raad of op andere wijze is overgenomen door de raad. Daarbij bevat de memo aspecten die niet zijn terug te lezen in het verslag. Het is daardoor onduidelijk op welke wijze de raad deze aspecten heeft meegewogen.
Hoewel de raad, zoals gezegd, beleidsruimte toekomt bij het al dan niet vaststellen van een bestemmingsplan, wijst de Afdeling erop dat de raad zijn besluit wel deugdelijk moet motiveren. Dat heeft de raad in het voorliggende geval in strijd met artikel 3:46 van de Awb niet gedaan.
Het betoog slaagt.
Conclusie
7.       Gelet op wat de Afdeling onder 6.2 heeft overwogen, is het besluit tot het niet vaststellen van het plan in strijd met artikel 3:46 van de Awb genomen.
Bestuurlijke lus en opdracht aan de raad
8.       Op grond van artikel 8:51d van de Awb kan de Afdeling het bestuursorgaan opdragen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen.
9.       De Afdeling ziet in het belang bij een spoedige beëindiging van het geschil aanleiding om de raad op de voet van artikel 8:51d van de Awb op te dragen om binnen 16 weken na verzending van deze tussenuitspraak met inachtneming van wat hiervoor is overwogen het onder 6.2 omschreven gebrek te herstellen.
De raad kan dit doen door het besluit nader te motiveren en daarbij in ieder geval de stukken te betrekken die in voorbereiding op het bestemmingsplan in opdracht van het college zijn vastgesteld, dan wel door een gewijzigd of nieuw besluit te nemen. De raad moet de Afdeling en [appellante] de uitkomst meedelen en een eventueel gewijzigd of nieuw besluit zo spoedig mogelijk op de wettelijk voorgeschreven wijze bekendmaken en meedelen. Afdeling 3.4 van de Awb hoeft bij de voorbereiding van een gewijzigd of nieuw besluit niet opnieuw te worden toegepast.
Proceskosten en griffierecht
10.     In de einduitspraak zal worden beslist over de proceskosten en de vergoeding van het betaalde griffierecht.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
draagt de raad van de gemeente Kaag en Braassem op:
-        om binnen 16 weken na verzending van deze tussenuitspraak met inachtneming van wat onder 9 van deze tussenuitspraak is overwogen het daar omschreven gebrek in het besluit van de raad van de gemeente Kaag en Braassem van 3 juli 2023 te herstellen, en;
-        de Afdeling en de andere partij de uitkomst mee te delen en een eventueel gewijzigd of nieuw besluit zo spoedig mogelijk op de wettelijke voorgeschreven wijze bekend te maken en mee te delen.
Aldus vastgesteld door mr. M.M. Kaajan, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van E.W.L. van der Heijden, griffier.
w.g. Kaajan
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Van der Heijden
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 5 februari 2025