202306586/1/R1.
Datum uitspraak: 3 september 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant A] en [appellant B], beiden wonend in Zevenaar,
appellanten,
en
het college van burgemeester en wethouders van Zevenaar,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 27 september 2022 heeft het college locaties aangewezen voor de plaatsing van ondergrondse restafvalcontainers (hierna: ORAC’s) in Zevenaar, waaronder de locatie op de groenstrook bij het speelveld tussen de flatgebouwen aan de Mozartlaan 1 t/m 67 (oneven) en de Willem de Zwijgerlaan 47 t/m 109 (oneven) (hierna: de locatie).
Bij besluit van 13 april 2023 heeft het college het door [appellanten] daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard en het besluit van 27 september 2022, onder aanvulling van de motivering, in stand gelaten.
Tegen dit besluit hebben [appellanten] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 25 juli 2025, waar [appellanten], vertegenwoordigd door N.J. van Dijk, rechtsbijstandverlener in Zevenaar, en het college, vertegenwoordigd door mr. L. Jansen, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. Vanwege de invoering van het zogenoemde "diftar-systeem" in Zevenaar vervangt het college de bestaande containers. Diftar is een systeem waarbij de hoogte van de afvalstoffenheffing wordt bepaald aan de hand van de hoeveelheid aangeboden afval. Onder meer de bestaande bovengrondse container aan de voorkant van het flatgebouw aan de Mozartlaan 1 t/m 67 (oneven) wordt vervangen door een ORAC. Bij het besluit is daarvoor de locatie aangewezen. De locatie bevindt zich op de groenstrook bij het speelveld tussen de achterkant van het flatgebouw aan de Mozartlaan 1 t/m 67 en de voorkant van het flatgebouw aan de Willem de Zwijgerlaan 47 t/m 109.
[appellanten] zijn toekomstige gebruikers van de ORAC. Zij wonen in het flatgebouw aan de Mozartlaan 1 t/m 67. [appellant A] woont aan [locatie 1] en [appellant B] woont aan [locatie 2]. Zij zijn het niet eens met de aanwijzing van de locatie.
Toetsingskader
2. Bij de keuze van een locatie voor een ORAC moet het bestuursorgaan een afweging maken van alle belangen die betrokken zijn bij de vaststelling van het locatieplan. Daarbij heeft het bestuursorgaan beleidsruimte. De Afdeling beoordeelt, aan de hand van de beroepsgronden, of de nadelige gevolgen van de aanwijzing van de locatie niet onevenredig zijn in verhouding tot de met de aanwijzing te dienen doelen. Daarbij beoordeelt zij of het bestuursorgaan de locatie geschikt heeft mogen achten voor de plaatsing van de ORAC.
3. Bij het beoordelen welke locaties geschikt zijn voor de plaatsing van de ORAC’s heeft het college de Beleidsregels plaatsingscriteria ondergrondse restafvalcontainers gemeente Zevenaar (hierna: de beleidsregels) gehanteerd.
Geschiktheid
4. [appellanten] betogen dat het college gelet op de beleidsregels de locatie niet heeft mogen aanwijzen. Zij voeren daarover aan dat de locatie bij de ingang van de voorkant van het flatgebouw aan de Mozartlaan 1-67, waar een bovengrondse container staat, gelet op artikel 1 van de beleidsregels de voorkeur verdient. Volgens hen heeft het college niet inzichtelijk gemaakt dat de eigenaar geen toestemming geeft voor plaatsing van een ORAC daar.
[appellanten] betogen verder dat de locatie niet geschikt is, omdat die zich nabij een speeltuin bevindt en de veiligheid van spelende kinderen bij gebruik en lediging van de ORAC in gevaar komt. Volgens hen heeft het college onvoldoende gemotiveerd dat alternatieve locaties ontbreken. Ook hebben zij gewezen op artikel 3 van de beleidsregels, waarin staat dat als er redelijkerwijs geen ondergrondse container mogelijk is, de gemeente met een alternatief komt en dat het alternatief een bovengrondse container kan zijn of een oplossing zonder diftar.
Verder betogen [appellanten] dat de locatie niet geschikt is, omdat de loopafstand voor hen en andere beoogde gebruikers en met name bewoners die slecht ter been zijn, te groot is. Het college heeft volgens hen miskend dat de loopafstand meer dan 100 m is. Het flatgebouw aan de Mozartlaan 1-67 is een galerijflat en er moet dus ook een afstand binnen de galerijflat worden afgelegd om bij de voor- of achterdeur van het hoogbouwcomplex te komen. Bewoners van het flatgebouw die slecht ter been zijn worden, vanwege de loopafstand volgens hen onevenredig benadeeld.
4.1. Artikel 1 van de beleidsregels luidt:
"Voor de ondergrondse restafvalcontainers zoveel mogelijk dezelfde locaties te gebruiken als waar de huidige containers (zowel boven- als ondergronds) staan. Dit uitgangspunt geldt niet voor de huidige inpandige locaties."
Artikel 3 luidt:
"Als redelijkerwijze geen ondergrondse restafvalcontainer mogelijk is, komt de gemeente met een alternatief. Dat kan een bovengrondse container zijn en in het uiterste geval een oplossing zonder diftar."
Artikel 4, aanhef en onder h, i, en k, luidt:
"Bij de plaatsing van ondergrondse containers gelden de volgende uitgangspunten:..(..)..
h. Containers komen alleen indien alternatieve locaties ontbreken in de buurt van speelvelden en scholen.
i. De containerlocatie mag zich niet achter of naast een parkeerplaats bevinden. Opheffen van een parkeervak om een container te plaatsen wordt bij voorkeur voorkomen.
k. De maximale afstand (hemelsbreed) van de voor- of achterdeur van een hoogbouwcomplex of woning is 100 meter. In uitzonderlijke gevallen kan de afstand 150 meter worden."
4.2. Het college heeft, in overeenstemming met artikel 1 van de beleidsregels, allereerst onderzocht of de plek van de bestaande bovengrondse container bij de hoofdingang aan de voorkant van het flatgebouw aan de Mozartlaan 1-67 een geschikte locatie is voor een ORAC. Maar deze locatie is volgens het college niet beschikbaar. De gemeente is geen eigenaar van de gronden op die locatie en de eigenaar van de gronden zou geen medewerking willen verlenen aan een ORAC daar.
De Afdeling ziet geen aanleiding aan de juistheid daarvan te twijfelen. Gelet daarop heeft het college zich terecht op het standpunt gesteld dat het in dit geval niet mogelijk is om die locatie aan te wijzen voor de plaatsing van een ORAC.
4.3. De locatie bevindt zich op enkele meters van een speelveld. In artikel 4, aanhef en onder h, is als uitgangspunt opgenomen dat containers alleen in de buurt van speelvelden komen als alternatieve locaties ontbreken. In het besluit op bezwaar heeft het college naar het oordeel van de Afdeling deugdelijk gemotiveerd dat geschikte alternatieve locaties ontbreken. In het besluit op bezwaar staat dat het college alternatieve locaties nabij het flatgebouw Mozartlaan 1-67 heeft onderzocht. Alternatieve locaties bij het flatgebouw bevinden zich nabij parkeerplaatsen en bomen of liggen te dicht bij de gevels of balkons van woningen en zijn daarom volgens het college ongeschikt. [appellanten] hebben niet concreet gemaakt, waarom deze locaties wel geschikt zouden zijn. Zij hebben verder geen andere concrete geschikte alternatieve locatie genoemd. De Afdeling ziet dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat de locatie in strijd met artikel 4, onder h, van de beleidsregel is aangewezen. De ligging nabij een speelveld maakt naar het oordeel van de Afdeling ook niet dat de plaatsing van een ORAC daar redelijkerwijs niet mogelijk is als bedoeld in artikel 3 van de beleidsregels.
4.4. Over de afstand overweegt de Afdeling dat op grond van artikel 4, aanhef en onder k, de hemelsbrede afstand en niet de loopafstand bepalend is. Vast staat dat de afstand hemelsbreed tussen de locatie en de achteringang van het flatgebouw aan de Mozartlaan 1-67 ongeveer 60 meter is en dus in overeenstemming is met artikel 4, aanhef en onder k.
In de beleidsregels is niets bepaald over de loopafstand. In dit geval is de loopafstand vanaf de uitgang van het flatgebouw tot aan de aangewezen locatie gelijk aan de hemelsbrede afstand en dus ongeveer 60 m. Deze loopafstand heeft het college bij afweging van de belangen aanvaardbaar mogen achten, ook als er nog een afstand vanaf de galerijflat naar de achterdeur moet worden afgelegd. Daarbij betrekt de Afdeling dat bewoners van de galerijflat, waaronder ook bewoners die slecht ter been zijn, deze afstand altijd afleggen om het flatgebouw te verlaten en dat de afstand naar de in het flatgebouw aanwezige lift richting de uitgang van het flatgebouw vanaf de woningen in dit geval maximaal circa 40 m is. Voor het oordeel dat bewoners die slecht ter been zijn door de locatiekeuze, vanwege de loopafstand onevenredig worden benadeeld, zoals [appellanten] tijdens de zitting hebben betoogd, ziet de Afdeling dan ook geen aanleiding.
4.5. De conclusie is dat het college de locatie geschikt heeft mogen achten.
Het betoog slaagt niet.
Overige beroepsgronden
Het diftar-systeem en bijplaatsen van afval
5. [appellanten] betogen dat in de gemeente Zevenaar ten onrechte wordt overgegaan op het "diftar-systeem", in verband waarmee bestaande containers worden vervangen door ORAC’s. Zij stellen dat dit zal leiden tot meer bijplaatsingen van afval bij containers.
5.1. De invoering van het diftar-systeem kan in deze procedure niet aan de orde komen. Het gaat in deze procedure namelijk alleen over het besluit tot aanwijzing van de locatie voor het plaatsen van de ORAC.
Over het bijplaatsen van afval heeft de Afdeling eerder overwogen dat dit een kwestie van handhaving is en een eventuele gebrekkige handhaving de rechtmatigheid van het aanwijzingsbesluit van een locatie voor een ORAC niet aantast (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 15 augustus 2018, (ECLI:NL:RVS:2018:2724, onder 6.1). Het college heeft overigens toegelicht dat de gemeente zich inzet om bijplaatsingen zoveel mogelijk te voorkomen door in te zetten op extra inzet van handhaving rondom containerlocaties en te zorgen voor communicatie over correct gebruik van de containers. Dit betoog slaagt niet.
Grondrechten
6. [appellanten] betogen dat het college met de aanwijzing van de locatie in strijd met artikel 21 van de Grondwet en artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) heeft gehandeld. Zij brengen daarover naar voren dat de veiligheid van spelende kinderen in gevaar komt door de het gebruik en de lediging van de ORAC op de locatie. Ook worden volgens hen ouderen gedwongen om hun afval(-zak) langer dan een week in huis te houden.
6.1. Artikel 21 van de Grondwet is een bepaling over sociale grondrechten. In dit artikel is bepaald dat de zorg van de overheid is gericht op de bewoonbaarheid van het land en de bescherming en verbetering van het leefmilieu. Zoals de Afdeling onder meer in haar uitspraak van 31 augustus 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2356, heeft overwogen, lenen bepalingen over sociale grondrechten zich in beginsel niet voor rechtstreekse toetsing door de rechter. In dit geval is niet gebleken van bijzondere omstandigheden die ertoe moeten leiden dat het besluit desondanks in aanmerking komt voor rechtstreekse toetsing aan artikel 21 van de Grondwet. In artikel 8 van het EVRM is bepaald dat een ieder het recht heeft op respect voor zijn privéleven, zijn familie- en gezinsleven, zijn woning en zijn correspondentie. Voor zover sprake is van een op het college rustende positieve verplichting om redelijke en gepaste maatregelen te nemen ter bescherming van de in artikel 8, eerste lid, van het EVRM neergelegde rechten, kan niet worden geoordeeld dat het daarin te kort is geschoten. De Afdeling ziet geen aanknopingspunten voor het oordeel dat sprake is van een niet-gerechtvaardigde of disproportionele inbreuk op de door artikel 8 van het EVRM beschermde rechten.
Het betoog slaagt niet.
Conclusie
7. De Afdeling ziet in wat [appellanten] hebben aangevoerd, geen aanleiding voor het oordeel dat het college de locatie niet heeft mogen aanwijzen voor de plaatsing van een ORAC. Het beroep is ongegrond.
8. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J. Gundelach, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L. Tarifit, griffier.
w.g. Gundelach
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Tarifit
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 3 september 2025
1036