ECLI:NL:RVS:2025:4274

Raad van State

Datum uitspraak
4 september 2025
Publicatiedatum
5 september 2025
Zaaknummer
202504833/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening inzake instellingscollegegeld Universiteit van Amsterdam

Op 4 september 2025 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak tussen [verzoeker] en het college van bestuur van de Universiteit van Amsterdam. Het verzoek van [verzoeker] betreft het besluit van het college van 28 juli 2025, waarin het instellingscollegegeld voor hem is vastgesteld op €15.800,00 voor het studiejaar 2025-2026. [verzoeker] heeft de voorzieningenrechter verzocht om hem toe te laten tot inschrijving voor het studiejaar 2025-2026 tegen het lagere geïndexeerde collegegeld van €8.600,00, totdat er op zijn bezwaarschrift is beslist. Tijdens de openbare zitting op 4 september 2025, waar de voorzieningenrechter en griffier aanwezig waren, is het verzoek van [verzoeker] behandeld. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat [verzoeker] inmiddels is ingeschreven voor de bacheloropleiding Rechtsgeleerdheid en een betalingsmachtiging heeft afgegeven voor het collegegeld. Hierdoor kan hij deelnemen aan het onderwijs en is er geen dringende reden voor een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft het verzoek afgewezen, omdat er geen spoedeisend belang is en het college geen proceskosten hoeft te vergoeden.

Uitspraak

202504833/1/A2.
Datum uitspraak: 4 september 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
PROCES-VERBAAL van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoeker], wonend in Amsterdam,
verzoeker,
en
het college van bestuur van de Universiteit van Amsterdam,
verweerder.
Openbare zitting gehouden op 4 september 2025 om 10:00 uur.
Tegenwoordig:
Staatsraad mr. J.M. Willems, voorzieningenrechter
Griffier: mr. O. van Loon
Jurist: mr. A. Wolda
Verschenen:
[verzoeker];
het college, vertegenwoordigd door mr. M.J. Wijnen.
====================================
Het verzoek betreft het besluit van het college van 28 juli 2025, waarbij het college heeft bepaald dat het instellingscollegegeld voor [verzoeker] €15.800,00 bedraagt voor het studiejaar 2025-2026. [verzoeker] heeft de voorzieningenrechter verzocht het college te gelasten hem totdat op het bezwaarschrift is beslist in te schrijven voor het studiejaar 2025-2026 tegen het geïndexeerde instellingscollegegeld van €8.600,00.
Beslissing
De voorzieningenrechter wijst het verzoek af.
Gronden
[verzoeker] is inmiddels ingeschreven voor het studiejaar 2025-2026 voor de bacheloropleiding Rechtsgeleerdheid. Op 30 augustus 2025 heeft hij een betalingsmachtiging afgegeven om in termijnen het collegegeld te voldoen. Dit betekent dat hij kan deelnemen aan het onderwijs. De eerste maandelijkse termijn zal eind september worden afgeschreven. Het college heeft op de zitting verder verklaard dat de beslissing op bezwaar zal zijn genomen voordat [verzoeker] eind oktober de tweede termijn moet betalen.
Omdat [verzoeker] ter zitting heeft aangegeven de eerste termijn te kunnen betalen en hij kan deelnemen aan het onderwijs, is er op dit moment geen dringende reden om hangende de bezwaarprocedure een voorlopige voorziening te treffen. Omdat er dus geen spoedeisend belang is, komt de Afdeling niet toe aan een verdere inhoudelijke behandeling. Het verzoek wordt afgewezen.
Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
w.g. Willems
voorzieningenrechter
w.g. Van Loon
griffier
284-1112