ECLI:NL:RVS:2025:4277
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen vrijheidsontnemende maatregel opgelegd door de minister van Asiel en Migratie
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de minister van Asiel en Migratie tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 24 december 2024. De rechtbank had het beroep van betrokkene gegrond verklaard, de opheffing van de vrijheidsontnemende maatregel bevolen en schadevergoeding toegekend. De minister had op 22 november 2024 een vrijheidsontnemende maatregel opgelegd aan betrokkene. De rechtbank oordeelde dat het Justitieel Complex Schiphol geen gespecialiseerde bewaringsaccommodatie is volgens artikel 10, eerste lid, van de Opvangrichtlijn, waardoor de grensdetentie onrechtmatig was. De minister ging in hoger beroep tegen deze uitspraak.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft het hoger beroep gegrond verklaard. De Afdeling vernietigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen beroepsgronden waren die de rechtbank niet had besproken. Ook zag de Afdeling geen reden om de grensdetentie onrechtmatig te achten. Het beroep van betrokkene werd ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden. De uitspraak werd gedaan door mr. M. Soffers, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.R. Kraak, griffier.