ECLI:NL:RVS:2025:4278
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen vrijheidsontnemende maatregel opgelegd door de minister van Asiel en Migratie
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de minister van Asiel en Migratie tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 24 december 2024. De rechtbank had het beroep van betrokkene gegrond verklaard en de opheffing van de vrijheidsontnemende maatregel bevolen, alsook schadevergoeding toegekend. De minister had op 22 november 2024 een vrijheidsontnemende maatregel opgelegd aan betrokkene. De rechtbank oordeelde dat het Justitieel Complex Schiphol geen gespecialiseerde bewaringsaccommodatie is volgens artikel 10, eerste lid, van de Opvangrichtlijn, waardoor de tenuitvoerlegging van de grensdetentie onrechtmatig was. De minister heeft hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft het hoger beroep gegrond verklaard. De Afdeling vernietigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat er geen beroepsgronden zijn die de rechtbank niet heeft besproken. Ook ziet de Afdeling ambtshalve geen reden om de grensdetentie onrechtmatig te achten. Het beroep van betrokkene wordt daarom ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. M. Soffers, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.R. Kraak, griffier, en is uitgesproken in het openbaar op 5 september 2025.