ECLI:NL:RVS:2025:4286

Raad van State

Datum uitspraak
8 september 2025
Publicatiedatum
8 september 2025
Zaaknummer
202504790/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening inzake inschrijving bacheloropleiding Bewegingswetenschappen aan de Rijksuniversiteit Groningen

Op 22 augustus 2025 heeft het college van bestuur van de Rijksuniversiteit Groningen de inschrijving van [verzoekster] voor de bacheloropleiding Bewegingswetenschappen geweigerd, omdat zij haar inschrijving te laat had ingediend. [verzoekster] heeft hiertegen bezwaar gemaakt en verzocht om een voorlopige voorziening, zodat zij met onmiddellijke ingang kan beginnen aan de opleiding om studievertraging te voorkomen. De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 4 september 2025 behandeld, waarbij het CvB vertegenwoordigd was door mr. I. Feenstra.

De voorzieningenrechter heeft overwogen dat [verzoekster] een spoedeisend belang heeft bij haar verzoek, omdat zij nu geen onderwijs kan volgen en mogelijk een achterstand oploopt. Echter, na een belangenafweging heeft de voorzieningenrechter besloten het verzoek af te wijzen. Het CvB heeft aangegeven dat het bezwaar van [verzoekster] met spoed wordt behandeld en dat er een hoorzitting is gepland op 9 september 2025, met een beslissing uiterlijk op 22 september 2025. De voorzieningenrechter concludeert dat de voorlopige voorziening slechts voor een korte periode van ongeveer twee weken zou gelden en dat deelname aan het onderwijs ten koste kan gaan van medestudenten.

Daarom weegt het belang van [verzoekster] niet op tegen het belang van het CvB. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt afgewezen, en de voorzieningenrechter heeft dit besluit op 8 september 2025 openbaar uitgesproken.

Uitspraak

202504790/1/A2.
Datum uitspraak: 8 september 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoekster], wonend in [woonplaats],
verzoekster,
en
het college van bestuur van de Rijksuniversiteit Groningen (hierna: het CvB),
verweerder.
Procesverloop
Bij beslissing van 22 augustus 2025 heeft het CvB de inschrijving van [verzoekster] voor de bacheloropleiding Bewegingswetenschappen (hierna: de opleiding) geweigerd.
Tegen deze beslissing heeft [verzoekster] op 25 augustus 2025 bezwaar gemaakt.
[verzoekster] heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het CvB heeft een verweerschrift ingediend.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op een zitting behandeld op 4 september 2025, waar het CvB, vertegenwoordigd door mr. I. Feenstra, met een videoverbinding aan heeft deelgenomen.
Overwegingen
1.       Het CvB heeft aan de beslissing van 22 augustus 2025 ten grondslag gelegd dat [verzoekster] de inschrijving voor de opleiding te laat heeft ingediend.
2.       [verzoekster] heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. De voorzieningenrechter begrijpt haar verzoek zo, dat zij met onmiddellijke ingang wil kunnen beginnen aan de opleiding om studievertraging te voorkomen.
3.       Gelet op het bepaalde in artikel 8:81, eerste lid, van de Awb, kan de voorzieningenrechter een voorlopige voorziening treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
3.1.    De voorzieningenrechter is van oordeel dat [verzoekster] een spoedeisend belang heeft bij de door haar gevraagde voorlopige voorziening, omdat zij nu geen onderwijs kan volgen voor de bacheloropleiding Bewegingswetenschappen en daardoor mogelijk een achterstand oploopt als zij alsnog wordt ingeschreven.
4.       De voorzieningenrechter ziet zich vervolgens in het kader van een belangenafweging voor de vraag gesteld of [verzoekster] tot het onderwijs moet worden toegelaten totdat op het bezwaar is beslist.
4.1.    Alle belangen afwegend, zal de voorzieningenrechter het verzoek afwijzen. Het belang van [verzoekster] bij een voorlopige voorziening is deelname aan het onderwijs totdat het CvB heeft beslist op haar bezwaar, zodat zij geen vertraging in haar studie oploopt als het CvB in bezwaar ten gunste van haar beslist. Op de zitting heeft het CvB echter toegelicht dat het bezwaar van [verzoekster] met spoed wordt behandeld, dat de hoorzitting van de geschillenadviescommissie inmiddels op 9 september 2025 is gepland en dat uiterlijk op 22 september 2025 op het bezwaar zal zijn beslist. De voorlopige voorziening zou dus gelden voor een periode van ongeveer twee weken. Het CvB heeft daarbij aangegeven dat, als [verzoekster] in bezwaar alsnog in het gelijk wordt gesteld en zij met terugwerkende kracht wordt ingeschreven, een passende oplossing voor haar wordt gezocht voor het door haar gemiste onderwijs. Als [verzoekster] niet kan deelnemen aan het onderwijs leidt dit dus, anders dan zij betoogt, niet tot onomkeerbare gevolgen, of in elk geval niet zodanig dat dit een voorziening op dit moment noodzakelijk maakt. Daartegenover staat volgens het CvB dat een mogelijk tijdelijke deelname aan het onderwijs ten koste kan gaan van de medestudenten in het onderwijs, aangezien een deel van het onderwijs uit groepsopdrachten bestaat. Als het bezwaar van [verzoekster] ongegrond wordt verklaard en zij dus niet voor de opleiding zou worden ingeschreven, zijn de groepsgenoten daarvan de dupe. In het licht van het voorgaande weegt het belang van [verzoekster] niet op tegen het belang van het CvB. Daarbij betrekt de voorzieningenrechter verder nog dat [verzoekster] niet op de zitting is verschenen of digitaal aan de zitting heeft deelgenomen om een toelichting te geven op haar belangen waarom nu een voorziening zou moeten worden getroffen.
5.       Het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening wordt afgewezen.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. J.M. Willems, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. M. Rijsdijk, griffier.
w.g. Willems
voorzieningenrechter
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen
Uitgesproken in het openbaar op 8 september 2025
705-1175