202307693/1/A2.
Datum uitspraak: 5 februari 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend in Amsterdam,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 17 november 2023 in zaak nr. 23/2564 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (hierna: het college).
Procesverloop
Bij besluit van 12 juli 2022 heeft het college een aanvraag van [appellant] om een tegemoetkoming in planschade afgewezen.
Bij besluit van 18 april 2023 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 17 november 2023 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 20 januari 2025, waar [appellant], bijgestaan door mr. E.G.J.M. Meijer en H.G. Elmendorp, rechtsbijstandsverleners in Dordrecht, en het college, vertegenwoordigd door mr. K. Vreeker, zijn verschenen.
Overwegingen
1. [appellant] is eigenaar en bewoner van de woning die staat op het perceel [locatie] in Amsterdam (hierna: het perceel). Op 24 augustus 2021 heeft hij een aanvraag ingediend om tegemoetkoming in planschade die hij in de vorm van waardevermindering van de woning en het perceel heeft geleden, als gevolg van het op 10 oktober 2018 vastgestelde, en op 14 december 2018 in werking getreden, bestemmingsplan ‘Zelfbouwkavels Sloterweg locatie C Amsterdam’. Dit bestemmingsplan voorziet binnen het plangebied, dat grenst aan het perceel, in de bouw van vijf vrijstaande woningen met een ontsluitingsweg.
Besluitvorming van het college
2. Het college heeft aan het besluit van 12 juli 2022 een advies van mr. drs. C.M.L. van der Lee KRMT, verbonden aan de Stichting Adviesbureau Onroerende Zaken (hierna: de SAOZ), van 7 juni 2022 ten grondslag gelegd. In dit advies is een vergelijking gemaakt tussen het oude planologische regime (het bestemmingsplan ‘Nieuwe Meer e.o’) en het nieuwe planologische regime (het bestemmingsplan ‘Zelfbouwkavels Sloterweg locatie C Amsterdam’). Volgens het advies gaat het bij de "maximale invulling" van het bestemmingsplan ‘Nieuwe Meer e.o’, voor zover betrekking hebbend op de ten westen van het perceel gelegen gronden, overwegend om een woon- en tuinbestemming voor drie woningen. De "maximale invulling" van de nieuwe planologische situatie bestaat eveneens uit overwegend een woon- en tuinbestemming, maar dan voor in totaal vijf woningen. Op grond van deze vergelijking en aan de hand van een beoordeling van de aspecten uitzicht, schaduw, karakter van de bestemming, privacy en hinder, waaronder verkeer, heeft de SAOZ geconcludeerd dat de planologische verandering voor [appellant] heeft geleid tot een nadeel in de vorm van een beperkt verminderd uitzicht en een gering toegenomen gebruiksintensiteit van het plangebied. Daar tegenover staat een geringe verbetering van privacy. Alle aspecten in onderlinge samenhang bezien en rekening houdend met het te onderscheiden gewicht dat aan de aspecten toekomt, heeft de SAOZ de planologische wijziging als een zeer beperkte verslechtering gekwalificeerd.
In opdracht van de SAOZ heeft C.F.C. Magermans MRE RT, verbonden aan Punt Taxateurs B.V., een taxatierapport opgesteld, waarin de waardevermindering van het perceel als gevolg van deze planologische verslechtering is getaxeerd op € 15.000,00.
Volgens de SAOZ kan aan [appellant] geen voorzienbaarheid worden tegengeworpen.
De SAOZ heeft geadviseerd het normale maatschappelijke risico te bepalen op 4% van de waarde van het perceel onmiddellijk vóór het ontstaan van de schade. Samengevat wordt daartoe aangevoerd dat het gaat om een inbreidingslocatie met nieuwbouw die, ook gezien het type en de maatvoering van de woningen, in redelijkheid als passend in de bestaande structuur van de omgeving kan worden aangemerkt. Deze ontwikkeling paste - door de uitbreiding van drie naar vijf bouwkavels - slechts gedeeltelijk in het gedurende een reeks van jaren gevoerde planologische beleid.
De waarde van het perceel voor deze peildatum is getaxeerd op € 650.000,00. 4% daarvan is € 26.000,00. Omdat de schade van € 15.000,00 binnen het normale maatschappelijke risico blijft, heeft de SAOZ geadviseerd de voor tegemoetkoming in aanmerking komende schade op nihil vast te stellen.
3. Het college heeft bij besluit van 18 april 2023, onder verwijzing naar het advies van de commissie voor de bezwaarschriften, het besluit van 12 juli 2022 gehandhaafd.
Oordeel van de rechtbank
4. Naar aanleiding van het door [appellant] tegen het besluit van 18 april 2023 ingestelde beroep heeft de rechtbank onder meer overwogen dat het college voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de voorziene woningbouw binnen de structuur van de omgeving paste en ook gedeeltelijk binnen het langdurig gemeentelijk beleid, zodat het college, gelet op de uitspraak van de Afdeling van 3 november 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:2402), in het kader van het normale maatschappelijke risico kon uitgaan van een drempel van 4%. Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
5. Op 1 januari 2024 is de Wro ingetrokken en is de Omgevingswet in werking getreden. In artikel 4.19 van de Invoeringswet Omgevingswet heeft de wetgever regels van overgangsrecht gegeven voor een verzoek om vergoeding van schade die is geleden door de inwerkingtreding van een besluit als bedoeld in artikel 6.1, tweede lid, aanhef en onder a, b, e of f, van de Wro. In het derde lid is bepaald dat het oude recht van toepassing blijft op het verzoek om schadevergoeding tot het besluit op dat verzoek onherroepelijk wordt en, bij toewijzing van het verzoek, de toegewezen schadevergoeding volledig is betaald. Het bestemmingsplan ‘Zelfbouwkavels Sloterweg locatie C Amsterdam’ is een besluit als bedoeld in artikel 6.1, tweede lid, aanhef en onder a, van de Wro. Dat betekent dat in dit geval de Wro, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
Hoger beroep en de beoordeling daarvan
6. De gronden die [appellant] in hoger beroep heeft aangevoerd zijn zo goed als een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. Op de zitting is namens [appellant] aangegeven dat het hoger beroep is beperkt tot wat de rechtbank heeft overwogen over de invulling van het normale maatschappelijke risico.
De rechtbank is in de aangevallen uitspraak in de rechtsoverwegingen 9 tot en met 10.2, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 3 november 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2402, gemotiveerd op die gronden ingegaan. [appellant] heeft in de motivering van diens hoger beroep geen redenen aangevoerd waarom de gemotiveerde beoordeling van die gronden in de aangevallen uitspraak onjuist of onvolledig zou zijn. De Afdeling kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank en in de overwegingen, waarop dat oordeel is gebaseerd. Het betoog slaagt niet.
Conclusie
7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd.
8. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. B.P.M. van Ravels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.T. van Eck, griffier.
w.g. Van Ravels
lid van de enkelvoudige kamer
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen
Uitgesproken in het openbaar op 5 februari 2025