ECLI:NL:RVS:2025:4328

Raad van State

Datum uitspraak
10 september 2025
Publicatiedatum
10 september 2025
Zaaknummer
202402855/1/R1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan voor islamitische begraafplaats in Weert

Op 10 september 2025 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak over het bestemmingsplan "De Achterste Singel ong." in Weert, dat op 13 maart 2024 door de gemeenteraad was vastgesteld. Dit bestemmingsplan maakt de aanleg van een islamitische begraafplaats met maximaal 2.042 graven mogelijk, evenals de bouw van een gebouw van ongeveer 100 m² voor sanitaire voorzieningen en een stilteruimte. De initiatiefnemer van het plan is de Stichting Islamitische begraafplaats Weert. Een appellant, wonend op ongeveer 55 meter van het plangebied, heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, omdat hij vindt dat een begraafplaats niet passend is op deze afstand van zijn woning.

De Afdeling heeft de zaak op 20 augustus 2025 ter zitting behandeld. De appellant voerde aan dat hij onvoldoende betrokken was bij de voorbereiding van het plan en dat het plan een onevenredige inbreuk op zijn woon- en leefklimaat zou maken. De Afdeling oordeelde dat de raad van de gemeente Weert de belangen van de appellant voldoende had afgewogen en dat de participatieprocedure correct was doorlopen. Wel werd vastgesteld dat de formulering van artikel 3.5.2 van de planregels niet voldoende waarborgde dat de landschappelijke inpassing zou worden uitgevoerd en in stand gehouden. De Afdeling heeft het besluit van de raad vernietigd voor dit onderdeel en de raad opgedragen om de formulering aan te passen.

De uitspraak concludeert dat het beroep van de appellant gegrond is, maar dat de overige bezwaren niet slagen. De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden, en het griffierecht van de appellant wordt vergoed.

Uitspraak

202402855/1/R1.
Datum uitspraak: 10 september 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend in Weert,
appellant,
en
de raad van de gemeente Weert,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 13 maart 2024 heeft de raad het bestemmingsplan "De Achterste Singel ong." vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 augustus 2025, waar de raad, vertegenwoordigd door mr. P.A.J.P. Hecker en ing. M. Arts, zijn verschenen. Verder is namens de Werkgroep Islamitische begraafplaats Weert, [gemachtigde], gehoord.
Overwegingen
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
1.       Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Op grond van artikel 4.6, derde lid, van de Invoeringswet Omgevingswet blijft op een beroep tegen een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan waarvan het ontwerp vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet ter inzage is gelegd het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het bestemmingsplan onherroepelijk is.
Het ontwerpplan is op 23 november 2023 ter inzage gelegd. Dat betekent dat op deze beroepsprocedure het recht, waaronder de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro), zoals dat gold vóór 1 januari 2024 van toepassing blijft
Inleiding
2.       Het plan maakt op het perceel op de hoek van De Achterste Singel en de Geuzendijk, kadastraal bekend als sectie Y, nummer 177, in Weert een islamitische begraafplaats met maximaal 2.042 graven mogelijk. Ook mag er een gebouw met een oppervlakte van ongeveer 100 m² worden gebouwd. Het voornemen is in dit gebouw onder meer sanitaire voorzieningen en een stilteruimte te realiseren.
Met het plan krijgen de gronden de bestemming "Maatschappelijk" met functieaanduiding "begraafplaats". De gronden hadden op basis van het vorige plan een agrarische bestemming en waren onbebouwd. Stichting Islamitische begraafplaats Weert is de initiatiefnemer van het plan.
3.       [appellant] woont aan de [locatie] op een afstand van ongeveer 55 m ten westen van het plangebied en is het niet eens met het plan. Hij vindt een begraafplaats niet passend op zo’n afstand van zijn woning.
Toetsingskader
4.       Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling oordeelt niet zelf of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het plan onevenredig zijn in verhouding tot de met het plan te dienen doelen.
Participatie
5.       [appellant] betoogt dat hij als omwonende onvoldoende is betrokken bij de voorbereiding van het plan.
Hij voert daarover aan dat hij ten onrechte niet in de gelegenheid is gesteld een zienswijze naar voren te brengen over een eerder ontwerp om op een andere locatie de begraafplaats te realiseren. Verder voert hij aan dat hij pas in een laat stadium is uitgenodigd voor een gesprek met een vertegenwoordiger van de gemeente en de initiatiefnemers. Toen waren er al tekeningen en informatieboekjes gedrukt en stond het plan dus al min of meer vast volgens hem.
5.1.    In deze procedure gaat het over het besluit van 13 maart 2024 tot vaststelling van het bestemmingsplan. Wat [appellant] aanvoert over de participatiemogelijkheden voor een ander, eerder ontwerp kan niet leiden tot vernietiging van het besluit tot vaststelling van het nu voorliggende bestemmingsplan.
Het voorliggende besluit is voorbereid met toepassing van de uniforme openbare voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). Deze procedure begint met de terinzagelegging van een ontwerpbesluit waarover door eenieder zienswijzen naar voren kunnen worden gebracht.
Uit de Awb of de Wro en ook niet uit enig ander wettelijk voorschrift volgt in dit geval de verplichting om voorafgaand aan de terinzagelegging van het ontwerpbesluit een participatietraject te doorlopen. Het niet bieden van inspraak in die eerdere fase heeft daarom geen gevolgen voor de rechtmatigheid van het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan. Niettemin is [appellant] al op 4 april 2023, voorafgaand aan de terinzagelegging van het ontwerpplan, over het planvoornemen geïnformeerd. Ook heeft er in die fase een gesprek met een vertegenwoordiger van de gemeente en de initiatiefnemer plaatsgevonden.
In overeenstemming met de procedure van afdeling 3.4 van de Awb is [appellant] verder in de gelegenheid gesteld om een zienswijze over het ontwerpplan naar voren te brengen en is door de raad ingegaan op de door hem ingebrachte zienswijze. Dat er al eerder concrete stukken voorlagen, zoals in dit geval tekeningen en informatieboekjes betekent niet dat geen doeltreffende inspraak meer kon plaatsvinden of dat niet alle opties nog openlagen. Er was toen immers nog geen beslissing genomen over het ontwerpplan. De Afdeling verwijst als voorbeeld naar haar uitspraak van 14 mei 2025, ECLI:NL:RVS:2025:2185, overweging 12.1.
Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat [appellant] onvoldoende bij de besluitvorming is betrokken. De Afdeling ziet in wat [appellant] heeft aangevoerd dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat het plan in zoverre onzorgvuldig is voorbereid.
Het betoog slaagt niet.
Woon- en leefklimaat
6.       [appellant] betoogt dat met het plan een onevenredige inbreuk wordt gemaakt op zijn woon- en leefklimaat. Hij voert daarover aan dat hij als gevolg van het plan zal uitkijken op graven vanuit zijn slaapkamer en terras. Hij vindt de nabijheid van een begraafplaats op zo een korte afstand van zijn woning onaangenaam en niet passend.
Artikel 3.5.2 van de planregels
6.1.    Naar aanleiding van het betoog van [appellant] over de gevolgen voor zijn woon- en leefklimaat is op de zitting de formulering van artikel 3.5.2 van de planregels besproken. De raad heeft in dat kader tijdens de zitting toegelicht dat de begraafplaats door bosplantsoen wordt afgeschermd, waardoor [appellant] er beperkt zicht op heeft. Bijlage 1 van de planregels bevat een landschappelijk inpassingsplan, waarin bosplantsoen is opgenomen aan de westzijde van het plangebied. Gelet op de toelichting van de raad begrijpt de Afdeling het standpunt van de raad zo dat hij de uitvoering en instandhouding van het landschappelijk inpassingsplan nodig acht voor de aanvaardbaarheid van de gevolgen van het bestemmingsplan.
6.2.    Artikel 3.5.2 van de planregels luidt:
"Landschappelijke inpassing (voorwaardelijke verplichting)
Het gebruiken en/of het laten gebruiken van de voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden en opstallen conform de bestemming 'Maatschappelijk', voor zover dit gebruik is toegelaten onder de voorwaarde van landschappelijke inpassing, is alleen toegestaan als die landschappelijke inpassing overeenkomstig het landschappelijk inpassingsplan 'Islamitische begraafplaats Weert', zoals toegevoegd als bijlage 1 bij deze regels, uiterlijk 9 maanden na het onherroepelijk worden van het bestemmingsplan, volledig is uitgevoerd en volledig in stand wordt gehouden."
6.3.    De Afdeling heeft vastgesteld dat door de formulering van artikel 3.5.2 niet in het plan is gewaarborgd dat de landschappelijke inpassing wordt uitgevoerd en in stand gehouden, dit vanwege de zinsnede "voor zover dit gebruik is toegelaten onder de voorwaarde van landschappelijke inpassing". De raad heeft dat tijdens de zitting ook erkend.
Omdat de raad niet heeft geregeld wat hij wilde regelen is het  besluit in zoverre in strijd met artikel 3:2 van de Awb niet met de vereiste zorgvuldigheid vastgesteld.
Het betoog slaagt in zoverre. In de conclusie zal de Afdeling bezien welke gevolgen dit heeft.
6.4.    Met het oog op een finale geschilbeslechting zal de Afdeling hierna bij de beoordeling van deze beroepsgrond ervan uitgaan dat de uitvoering en instandhouding van het landschappelijk inpassingsplan op juiste wijze in het plan is gewaarborgd.
Beoordeling woon- en leefklimaat
6.5.    De Afdeling is van oordeel dat de raad zich op het standpunt heeft mogen stellen dat het plan niet zal leiden tot een onaanvaardbare aantasting van het woon- en leefklimaat van [appellant]. De Afdeling acht daarvoor van belang dat geen blijvend recht op vrij uitzicht bestaat en dat de afstand van de woning van [appellant] tot de begraafplaats ongeveer 55 m is. De raad heeft deze afstand bij afweging van de betrokken belangen aanvaardbaar mogen achten. Daarbij betrekt de Afdeling dat geen wettelijke afstandsvereisten gelden voor begraafplaatsen ten opzichte van bebouwing. In paragraaf 5.3 van de plantoelichting staat verder dat aan de aanbevolen richtafstand van 10 m in de VNG-brochure "Bedrijven en milieuzonering" tussen begraafplaatsen en een rustige woonwijk wordt voldaan. Verder acht de Afdeling van belang dat de begraafplaats door bosplantsoen wordt afgeschermd, waardoor [appellant] er beperkt zicht op heeft. Hoewel de Afdeling begrijpt dat [appellant] het bezwaarlijk vindt dat nabij zijn woning een begraafplaats wordt gerealiseerd is dat op zichzelf onvoldoende voor het oordeel dat de raad het plan niet heeft mogen vaststellen.
Het betoog slaagt in zoverre niet.
Het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen
7.       [appellant] betoogt dat het besluit onzorgvuldig is voorbereid, omdat de raad er geen rekening mee heeft gehouden dat op zijn perceel dat in gebruik is als landbouwgrond gewasbeschermingsmiddelen worden gebruikt.
7.1.    Uit vaste rechtspraak van de Afdeling volgt dat in het algemeen een afstand van 50 m tussen gevoelige functies en agrarische bedrijvigheid waarbij gewasbeschermingsmiddelen worden gebruikt, niet onredelijk wordt geacht. De Afdeling wijst als voorbeeld op haar uitspraak van 15 mei 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2044, overweging 19.4.
Het plan voorziet in een begraafplaats. Ook mag er een gebouw passend binnen de ter plaatse geldende bestemming met een oppervlakte van ongeveer 100 m² worden gebouwd. De Afdeling overweegt dat met het plan geen gevoelige functies mogelijk worden gemaakt, omdat alleen sprake is van kortdurend verblijf van personen. Het verblijf van personen ter plaatse bestaat uit bezoekers van de graven, bezoekers van plechtigheden en personeel van de begraafplaats. Overigens is tijdens de zitting bij de Afdeling namens de raad te kennen gegeven dat op de percelen van [appellant] ten tijde van de vaststelling van het plan en ook thans geen gewasbeschermingsmiddelen worden gebruikt. De Afdeling ziet gelet op het voorgaande geen aanleiding voor het oordeel dat het plan in zoverre onzorgvuldig is voorbereid.
het betoog slaagt niet.
Waardedaling
8.       [appellant] betoogt dat het plan zal leiden tot waardedaling van zijn woning.
8.1.    Wat de eventueel nadelige invloed van het plan op de waarde van de woning van [appellant] betreft, bestaat geen aanleiding voor de verwachting dat die waardevermindering zo groot zal zijn dat de raad bij de afweging van de belangen hieraan een groter gewicht had moeten toekennen dan hij heeft gedaan. Voor eventuele tegemoetkoming in planschade bestaat een aparte procedure met eigen rechtsbeschermingsmogelijkheden.
Het betoog slaagt niet.
Conclusie
9.       Het beroep is gegrond. De Afdeling zal gelet op wat onder 6.3. is overwogen, het besluit wat betreft artikel 3.5.2 van de planregels vernietigen.
10.     De Afdeling ziet aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb zelf in de zaak te voorzien door de formulering van artikel 3.5.2 van de planregels aan te passen, zodat de landschappelijke inpassing in de planregels daadwerkelijk is gewaarborgd. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat niet aannemelijk is dat belanghebbenden daardoor in hun belangen worden geschaad en dat de raad ter zitting heeft verklaard daarmee in te kunnen stemmen.
11.     De Afdeling ziet aanleiding de raad op te dragen de hierna in de beslissing nader aangeduide onderdelen van deze uitspraak binnen vier weken na verzending van de uitspraak te verwerken in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening.
12.     De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden, omdat van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen niet is gebleken.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het beroep van [appellant] gegrond;
II.       vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Weert van 13 november 2024 tot vaststelling van het bestemmingsplan "De Achterste Singel ong." voor zover het betreft artikel 3.5.2 van de planregels;
III.      bepaalt dat artikel 3.5.2, van de planregels als volgt komt te luiden: "Het gebruiken en/of het laten gebruiken van de voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden en opstallen conform de bestemming 'Maatschappelijk', is alleen toegestaan als de landschappelijke inpassing overeenkomstig het landschappelijk inpassingsplan 'Islamitische begraafplaats Weert', zoals toegevoegd als bijlage 1 bij deze regels, uiterlijk 9 maanden na het onherroepelijk worden van het bestemmingsplan, volledig is uitgevoerd en volledig in stand wordt gehouden.";
IV.      bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het besluit van 13 november 2024, voor zover dit is vernietigd;
V.       draagt de raad van de gemeente Weert op om binnen vier weken na verzending van deze uitspraak ervoor zorg te dragen dat de hiervoor vermelde onderdelen III en IV worden verwerkt in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening;
VI.      gelast dat de raad van de gemeente Weert aan [appellant] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 187,00 vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. E.A. Minderhoud, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.L. van Driel Kluit, griffier.
w.g. Minderhoud
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Van Driel Kluit
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 10 september 2025
703-1036