ECLI:NL:RVS:2025:4334

Raad van State

Datum uitspraak
10 september 2025
Publicatiedatum
10 september 2025
Zaaknummer
202501601/1/R2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep omgevingsvergunning voor warmtepomp in Bergen op Zoom

Op 10 september 2025 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep betreffende een omgevingsvergunning voor het plaatsen van een buitenunit van een warmtepomp op het dak van een garage in Bergen op Zoom. De vergunning was verleend door het college van burgemeester en wethouders op 23 november 2022. [appellant sub 2], wonend nabij de locatie, had bezwaar gemaakt tegen de vergunning, omdat hij geluidshinder ervoer van de buitenunit. De rechtbank Zeeland-West-Brabant verklaarde het beroep van [appellant sub 2] gegrond en vernietigde het besluit van 20 juni 2024, waarin het college het bezwaar ongegrond had verklaard. De rechtbank oordeelde dat het college niet op de juiste plek had gemeten voor de geluidsnormen.

In hoger beroep betoogde het college dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat de metingen niet correct waren uitgevoerd. Het college stelde dat het gebruik had gemaakt van een uitzonderingsbepaling in de Regeling Bouwbesluit 2012, waardoor het op 1,5 meter boven maaiveld mocht meten. De Afdeling oordeelde dat het college voldoende had onderbouwd dat het geluidsniveau op de perceelgrens niet meer dan 40 dB bedroeg, en dat de metingen op de juiste wijze waren uitgevoerd. De rechtbank had dit niet onderkend.

De Afdeling verklaarde het hoger beroep van het college gegrond, vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van [appellant sub 2] ongegrond. Dit betekent dat de omgevingsvergunning voor de buitenunit onherroepelijk is verleend. Het incidenteel hoger beroep van [appellant sub 2] werd ongegrond verklaard, en het besluit van 14 juli 2025 werd vernietigd omdat het was genomen ter uitvoering van de vernietigde uitspraak van de rechtbank.

Uitspraak

202501601/1/R2.
Datum uitspraak: 10 september 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op de hoger beroepen van:
1.       het college van burgemeester en wethouders van Bergen op Zoom,
2.       [appellant sub 2], wonend in Bergen op zoom,
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland­-West­-Brabant van 14 februari 2025 in zaak nr. 24/6070 in het geding tussen:
[appellant sub 2]
en
het college.
Procesverloop
Bij besluit van 23 november 2022 heeft het college een omgevingsvergunning aan [vergunninghouder] verleend voor het plaatsen van een buitenunit van een warmtepomp op het dak van de garage van [locatie 1] in Bergen op Zoom.
Bij besluit van 20 juni 2024 heeft het college het door [appellant sub 2] gemaakte bezwaar tegen het besluit van 23 november 2022 ongegrond verklaard en het besluit van 23 november 2022 in stand gelaten met een aanvullende motivering.
Bij uitspraak van 14 februari 2025 heeft de rechtbank het door [appellant sub 2] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard en het besluit van 20 juni 2024 vernietigd.
Tegen deze uitspraak heeft het college hoger beroep ingesteld.
[appellant sub 2] heeft incidenteel hoger beroep ingesteld.
[vergunninghouder] heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Bij besluit van 14 juli 2025 heeft het college opnieuw het door [appellant sub 2] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en het besluit van 23 november 2022 in stand gelaten met een aanvullende motivering.
[appellant sub 2] heeft gronden aangevoerd tegen het besluit van 14 juli 2025.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 20 augustus 2025, waar het college, vertegenwoordigd door S.A. Keij en mr. J. van den Berg, en [appellant sub 2], bijgestaan door mr. I.M. van den Heuvel, rechtsbijstandverlener in Roosendaal, zijn verschenen.
Verder is op de zitting [vergunninghouder], vertegenwoordigd door mr. E.C.G. Vermue, rechtsbijstandverlener te Roosendaal, als partij gehoord.
Overwegingen
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
1.       Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet, dan blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo).
De aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend op 28 september 2022. Dat betekent dat in dit geval de Wabo, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
Inleiding
2.       Op 23 november 2022 heeft het college een omgevingsvergunning verleend voor het plaatsen van een buitenunit van een warmtepomp op het adres [locatie 1] in Bergen op Zoom. De buitenunit is geplaatst op het platte dak van de garage van vergunninghouder. De garage grenst aan de woning van [appellant sub 2], die aan de [locatie 2] woont.
[appellant sub 2] verzet zich tegen de vergunning, omdat hij geluidshinder ervaart van de buitenunit.
Besluit op bezwaar 20 juni 2024
3.       Het college heeft het bezwaar van [appellant sub 2] ongegrond verklaard. Het college heeft de uitzonderingsbepaling uit bijlage VIII, onder e en onder 2, van de Regeling Bouwbesluit 2012 gehanteerd voor de verticale positie van het meten van het geluidsniveau van de buitenunit en heeft gemeten op 1,5 m boven maaiveld. Volgens het college voldoet de buitenunit, met toepassing van de uitzonderingsbepaling, aan artikel 3.8, tweede lid, van het Bouwbesluit 2012. Volgens dat artikellid mag het geluidsniveau op de perceelsgrens van het aangrenzende perceel niet meer dan 40 dB bedragen. Daaraan heeft het college het akoestisch onderzoek van 1 februari 2024 ten grondslag gelegd. In het akoestisch onderzoek wordt geconcludeerd dat op 1,5 m boven het maaiveld de geluidbelasting op de erfgrens van het perceel van [appellant sub 2] niet meer dan 32 dB(A) bedraagt. Hiermee is volgens het college onderbouwd dat nergens op het perceel van [appellant sub 2] een invallend geluidsniveau optreedt groter dan 40 dB en is voldaan aan de voorwaarden in bijlage VIII van de Regeling Bouwbesluit 2012 om uit te mogen gaan van een verticale positie van 1,5 m boven maaiveld.
Aangevallen uitspraak
4.       De rechtbank heeft het beroep van [appellant sub 2] gegrond verklaard en het besluit van 20 juni 2024 vernietigd. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat weliswaar het geluidniveau op een juiste wijze is vastgesteld, maar dat het college niet aan de juiste norm heeft getoetst door niet op de juiste plek te meten. Het Bouwbesluit 2012 bepaalt niet dat bij een gevelopening, in de tuin of bij een andere gebruiksruimte het geluidsniveau niet meer dan 40 dB mag bedragen.
Hoger beroep
5.       Het college betoogt dat de rechtbank ten onrechte niet heeft onderkend dat gebruik is gemaakt van de uitzonderingsbepaling onder e en onder 2, van bijlage VIII van de Regeling Bouwbesluit 2012. Door deze uitzondering hoeft het college niet op 1,5 m boven de onderkant van de installatie te berekenen of meten of het geluidsniveau op de perceelsgrens onder de 40 dB is, maar mag onder voorwaarden op 1,5 m van het maaiveld mag worden gemeten of gerekend of op de perceelsgrens sprake is van minder dan 40 dB. Het college heeft naar eigen zeggen voldoende onderbouwd dat wordt voldaan aan de voorwaarden om toepassing te mogen geven aan de uitzonderingsbepaling, omdat uit het akoestisch onderzoek volgt dat nergens op 1,5 m boven het maaiveld een invallend geluidsniveau van meer dan 40 dB plaatsvindt.
Wettelijk kader
6.       Artikel 3.8, tweede lid, van het Bouwbesluit 2012 luidt:
"2. Een installatie voor warmte- of koudeopwekking, die is opgesteld buiten de uitwendige scheidingsconstructie van een bouwwerk, veroorzaakt op de perceelgrens met een perceel voor een andere woonfunctie een geluidsniveau van ten hoogste 40 dB, bepaald volgens de Handleiding Meten en Rekenen Industrielawaai."
Artikel 3.11 van de Regeling Bouwbesluit 2012 luidt:
"1. Waar in artikel 3.8, tweede lid, en artikel 3.9, derde lid, van het besluit wordt verwezen naar de Handleiding Meten en Rekenen Industrielawaai is bedoeld de Handleiding Meten en Rekenen Industrielawaai 1999, internetuitgave 2004.
2. Bij toepassing van het eerste lid wordt voldaan aan de in bijlage VIII van deze regeling opgenomen nadere voorschriften."
Bijlage VIII, onder e en onder 2, van de Regeling Bouwbesluit 2012 luidt:
"e. Plaats waar gemeten wordt op de perceelgrens met en perceel voor een andere woonfunctie (artikel 3.8, tweede lid, van het besluit)
2. De installatie staat op een vloer van een buitenruimte, op een dak of hangt aan een gevel
De plaats waar gemeten wordt op de perceelgrens heeft een verticale en een horizontale positie die als volgt worden bepaald:
- de verticale positie (hoogte) is 1,5 meter boven de onderkant van de installatie; en
- de horizontale positie waar het hoogste invallende geluidsniveau optreedt.
In afwijking van de bovengenoemde verticale positie (hoogte) kan worden uitgegaan van een verticale positie van 1,5 meter boven het maaiveld in de volgende gevallen:
- Als op het naastgelegen perceel voor een andere woonfunctie nergens een invallend geluidsniveau optreedt groter dan 40 dB ter plaatse van:
- 1,5 meter boven het maaiveld; en
- het midden van te openen ramen of deuren van verblijfsgebieden van de andere woonfunctie; of
[…]."
Mocht toepassing worden gegeven aan de uitzonderingsbepaling?
7.       In deze zaak ligt de vraag voor of het college toepassing heeft mogen geven aan de uitzondering uit bijlage VIII, onder e en onder 2, van de Regeling Bouwbesluit 2012.
8.       De feitelijke situatie ter plaatse is als volgt. De woning van [appellant sub 2] bestaat uit twee woonlagen, de begane grond en een eerste verdieping die zich bevindt in een puntdak. Op de eerste verdieping zitten drie dakramen. Een aan de voorzijde, een aan de achterzijde en een richting de woning van [vergunninghouder]. Aan de achterzijde van de woning zit een aanbouw waar de slaapkamer van [appellant sub 2] zich bevindt. Tussen de aanbouw, de woning van [appellant sub 2] en de woning van [vergunninghouder] bevindt zich de tuin van [appellant sub 2]. De woningen van [appellant sub 2] en [vergunninghouder] zijn verbonden met elkaar via een gezamenlijk dak voor de garages aan de voorzijde en zijkant van de woningen. Deze daken zijn even hoog en op dit dak bevindt zich geen verdieping. Op dit dak van [vergunninghouder] is de buitenunit geplaatst.
9.       Op grond van het wettelijk kader geldt dat wanneer een buitenunit van een warmtepomp is geplaatst op een vloer van een buitenruimte, op een dak of hangt aan een gevel in beginsel moet worden gemeten op 1,5 m boven de onderkant van de installatie (verticale positie) en op de horizontale positie waar het hoogste invallende geluidsniveau optreedt op de perceelsgrens.
Uit de genoemde bijlage VIII volgt dat van de verticale positie kan worden afgeweken. Er mag op 1,5 m boven maaiveld worden gemeten wanneer nergens een invallend geluidniveau optreedt groter dan 40 dB op 1,5 m boven het maaiveld en in het midden van te openen ramen of deuren van verblijfsgebieden van de andere woonfunctie.
10.     In de notitie geluid van 13 januari 2023, opgesteld door de Omgevingsdienst Midden- en West-Brabant, staat dat op 1,5 m boven de onderzijde van de buitenunit, dus 1,5 m boven het dak van de garage ter plaatse van de perceelsgrens, geen te beschermen personen aanwezig kunnen zijn. Daarom is ervoor gekozen om te meten op 1,5 m vanaf het maaiveld in de tuin van de woning van [appellant sub 2] en het open vlak van het dakraam van de woning van [appellant sub 2].
De uitkomsten van dit geluidonderzoek zijn dat niet kan worden gezegd of de buitenunit voldoet aan het Bouwbesluit. In de notitie staat dat dit komt door de signaal-ruisverhouding (aanwezigheid stoorgeluid) en een verschil van mening tussen [appellant sub 2] en [vergunninghouder] over de representativiteit van de in werking zijnde buitenunit.
10.1.  In het akoestisch onderzoek van 1 februari 2024 is met een overdrachtsrekenmodel vastgesteld wat het invallende geluidniveau is op de perceelsgrens tussen de woningen. Het rekenmodel is opgesteld op basis van de fysieke bebouwde leefomgeving en de bronsterkte van de buitenunit. De bronsterkte is 62 dB. Met behulp van het rekenmodel zijn berekeningen uitgevoerd met een fijnmazig grid op 1,5 m boven maaiveld in de (achter)tuin van de woning van [appellant sub 2]. Volgens het college volgt uit de berekening dat achter de schutting en op het perceel van de woning de geluidbelasting niet meer bedraagt dan 32 dB inclusief een 6 dB toeslag tonaliteit. In het akoestisch onderzoek staat dat dit een worst-case scenario is, omdat in de praktijk het geluid minder tonaal van karakter is. Uit het akoestisch onderzoek blijkt volgens het college ook dat uit de berekeningen met het model volgt dat op geen enkele locatie in de tuin en volgens het college dus bij het slaapkamerraam en de achterramen een hoger geluidsniveau dan 32 dB is berekend.
10.2.  In het akoestisch onderzoek staat verder dat het invallend geluidsniveau maximaal 32 dB is op 1,5 m boven het maaiveld achter de schutting en op het perceel van de woning. Volgens het college volgt hieruit dat nergens te midden van te openen ramen of deuren van verblijfsgebieden het geluidsniveau meer bedraagt dan 40 dB.
10.3.  Gelet op het bovenstaande is de Afdeling, anders dan de rechtbank, van oordeel dat het college voldoende onderbouwd heeft dat nergens ter plaatse van 1,5 m boven het maaiveld en het midden van te openen ramen of deuren van verblijfsgebieden van een andere woonfunctie een invallend geluidsniveau van meer dan 40 dB optreedt. Hierdoor heeft het college op 1,5 m boven het maaiveld als verticale positie mogen hanteren. Verder is het college terecht tot de conclusie gekomen dat op 1,5 m boven het maaiveld op de horizontale positie op de perceelgrens waar het hoogst invallende geluidsniveau optreedt, dat geluidsniveau minder dan 40 dB is. Daardoor wordt voldaan aan artikel 3.8, tweede lid, van het Bouwbesluit 2012. Dit heeft de rechtbank niet onderkend.
Conclusie hoger beroep van het college
11.     Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het bij de rechtbank ingestelde beroep alsnog ongegrond verklaren. Dit betekent dat deze procedure ten einde is en [vergunninghouder] een onherroepelijke omgevingsvergunning heeft voor de buitenunit.
Conclusie incidenteel hoger beroep van [appellant sub 2]
12.     Het incidenteel hoger beroep van [appellant sub 2] richt zich alleen tegen de beslissing van de rechtbank voor zover daarin niet ook de omgevingsvergunning van 23 november 2022 is vernietigd. Gelet op wat is overwogen onder 10.3 slaagt dit incidenteel hoger beroep niet.
Conclusie besluit van 14 juli 2025
13.     Omdat het besluit van 14 juli 2025 is genomen ter uitvoering van de uitspraak van de rechtbank is door de vernietiging van die uitspraak de grondslag aan dat besluit komen te ontvallen, zodat het alleen al daarom dient te worden vernietigd.
14.     Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het hoger beroep van het college van burgemeester en wethouders van Bergen op Zoom, gegrond;
II.       verklaart het incidenteel hoger beroep van [appellant sub 2], ongegrond;
III.      vernietigt de uitspraak van de rechtbank van 14 februari 2025 in zaak nr. 24/6070;
IV.      verklaart het beroep van [appellant sub 2] bij de rechtbank, ongegrond;
V.       vernietigt het besluit van 14 juli 2025.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Breda, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.J. Pistoor, griffier.
w.g. Van Breda
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Pistoor
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 10 september 2025
932