202305315/1/A2.
Datum uitspraak: 5 februari 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de Stichting Urgentiebepaling Woningzoekenden Rijnmond (hierna: de SUWR), gevestigd in Rotterdam,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 10 juli 2023 in zaak nr. 23/615 in het geding tussen:
de SUWR
en
[partij]
Procesverloop
Bij besluit van 12 oktober 2022 heeft de SUWR de urgentieverklaring van [partij], die verleend was op basis van medische gronden, stopgezet.
Bij besluit van 20 december 2022 heeft de SUWR het door [partij] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 10 juli 2023 heeft de rechtbank het door [partij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 20 december 2022 vernietigd en het besluit van 12 oktober 2022 herroepen.
Tegen deze uitspraak heeft de SUWR hoger beroep ingesteld.
[partij] heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 januari 2025, waar de SUWR, vertegenwoordigd door mr. J. Avedissian en [gemachtigde], en mr. J. Nieuwstraten, advocaat in Rotterdam, voor [partij] zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. Bij besluit van 16 juni 2022 heeft de SUWR aan [partij] een urgentieverklaring verleend op grond van artikel 5.1, eerste lid, aanhef en onder b, van Bijlage 1 van de Verordening Woonruimtebemiddeling regio Rotterdam 2020 (hierna: de Verordening) wegens medische noodzaak.
2. Bij besluit van 12 oktober 2022, gehandhaafd bij besluit van 20 december 2022, is de urgentieverklaring ingetrokken op grond van artikel 2.4, eerste lid, aanhef en onder a, van Bijlage 1 van de Verordening. De SUWR heeft toegelicht dat gedurende de eerste drie maanden na de verlening van de urgentieverklaring ten minste twaalf keer moet worden gereageerd op aangeboden woonruimten die voldoen aan het zoekprofiel van de urgentieverklaring. Volgens de SUWR heeft [partij] vier keer gereageerd op woningen, waarvan slechts twee keer op een passende woning die voldeed aan het zoekprofiel, terwijl er dertig passende woningen beschikbaar waren.
3. De rechtbank heeft het beroep van [partij] gegrond verklaard. Daarbij heeft de rechtbank overwogen dat in het besluit ten onrechte is uitgegaan van een dwingend geformuleerde intrekkingsgrond en dat de hardheidsclausule niet van toepassing is. Het besluit kan alleen daarom al geen stand houden. De rechtbank heeft vervolgens geoordeeld dat de rechtsgevolgen van het besluit niet in stand kunnen blijven. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat los van de vraag of [partij] voldoende heeft gereageerd op de aangeboden woonruimten binnen het zoekprofiel, de SUWR niet tot intrekking had kunnen overgaan. De urgentieverklaring is afgegeven op grond van een medische noodzaak. De intrekking van de urgentievermogen heeft geleid tot een schrijnende situatie waardoor de gevolgen van de intrekking van de urgentieverklaring onevenredig zijn ten opzichte van het na te streven doel.
Beoordeling van het hoger beroep
4. De gronden die de SUWR in hoger beroep aanvoert, bestrijden de door de rechtbank aan de uitspraak ten grondslag gelegde motivering niet. De rechtbank heeft de rechtsgevolgen niet in stand gelaten, omdat in het kader van de evenredigheidstoets een belangenafweging moet plaatsvinden, die naar het oordeel van de rechtbank uitvalt in het voordeel van [partij]. De rechtbank is terecht en op goede gronden tot dit oordeel gekomen.
4.1. Anders dan SUWR betoogt, heeft de rechtbank niet overwogen dat een beperkt doenvermogen, zoals bij [partij], afdoet aan de eigen verplichting van de woningzoekende. In overweging 8.3 heeft de rechtbank juist overwogen dat de ambulante begeleiding van [partij] diens verantwoordelijkheid om voldoende op passende woningen te reageren niet overneemt.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd.
6. De SUWR moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. bevestigt de uitspraak van de rechtbank;
II. veroordeelt het college tot vergoeding van [partij] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.814,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
III. bepaalt dat van de SUWR een griffierecht van € 579,00 wordt geheven.
Aldus vastgesteld door mr. M. Soffers, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. O. van Loon, griffier.
w.g. Soffers
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Van Loon
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 5 februari 2025
284-1132