202400738/1/R3.
Datum uitspraak: 10 september 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], wonend in Driezum, gemeente Dantumadiel,
appellante,
en
de raad van de gemeente Dantumadiel,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 11 december 2023 heeft de raad het bestemmingsplan "Wenplan Driezum" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellante] beroep ingesteld.
[appellante] heeft een nader stuk ingediend.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[belanghebbende] heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 augustus 2025, waar [appellante], bijgestaan door mr. J. van den Hoorn, advocaat te Zwolle, en de raad, vertegenwoordigd door mr. T.P. Tjeerdsma en M. Ras MSc, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [belanghebbende], vertegenwoordigd J. Dantuma, als partij gehoord.
Overwegingen
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
1. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Op grond van artikel 4.6, derde lid, van de Invoeringswet Omgevingswet blijft op een beroep tegen een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan waarvan het ontwerp vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet ter inzage is gelegd het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het bestemmingsplan onherroepelijk is.
Het ontwerpplan is op 10 mei 2023 ter inzage gelegd. Dat betekent dat op deze beroepsprocedure het recht, waaronder de Wet ruimtelijke ordening en de Crisis- en herstelwet, zoals dat gold vóór 1 januari 2024 van toepassing blijft.
Inleiding
2. Het plan maakt 40 woningen mogelijk. Het plangebied bevindt zich aan de zuidoostzijde van het dorp Driezum.
3. [appellante] woont op de [locatie] in Driezum, ten westen van het plangebied.
4. [belanghebbende] is eigenaar van de gronden van het plangebied en de ontwikkelaar van de voorziene ontwikkeling.
Toetsingskader
5. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling oordeelt niet zelf of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het plan onevenredig zijn in verhouding tot de met het plan te dienen doelen.
Verordening Romte Fryslân
6. [appellante] betoogt dat het bestreden plan in strijd is met artikel 3.1.1 en artikel 3.1.2, lid d, van de Verordening Romte Fryslân 2014 (hierna: de Verordening).
Zo is er geen woonplan opgesteld en is er geen schriftelijke instemming van gedeputeerde staten van Friesland (hierna: GS) met de voorziene ontwikkeling, terwijl dit wel had gemoeten op grond van artikel 3.1.1 van de Verordening. Subsidiair voert [appellante] aan dat er weliswaar een woonplan is, maar dat dit plan niet een woonplan is in de zin van de Verordening.
Verder heeft er ten onrechte geen overleg plaatsgevonden met GS op grond van artikel 3.1.2, lid d, van de Verordening over de noodzaak van de toevoeging van de voorziene ontwikkeling aan het woningaanbod in de gemeente Dantumadiel.
Artikel 3.1.1 van de Verordening
7. Artikel 1.103 van de Verordening luidt:
"Woonplan: een door de gemeenteraad vastgesteld, gemeentelijk dan wel intergemeentelijk plan waarin de behoefte, fasering, aanleg, aantallen woningen en kwaliteit van woningen van woningbouwlocaties voor een bepaalde periode binnen de gemeente of meerdere gemeenten is aangegeven inclusief de relatie met herstructurering van de bestaande woningvoorraad, dat - met uitzondering van de Waddeneilanden - tot stand is gekomen in onderlinge afstemming met gemeenten in de woningbouwregio."
Artikel 3.1.1 van de Verordening luidt:
"1. Een ruimtelijk plan kan mogelijkheden voor woningbouw bevatten indien de aantallen en de kwaliteit van de woningbouw in overeenstemming zijn met een woonplan, dat de schriftelijke instemming van Gedeputeerde Staten heeft.
[…]"
7.1. De Afdeling stel vast dat in een bijlage bij de plantoelichting van het bestemmingsplan, zoals dat op 11 december 2023 is vastgesteld, het "Woonplan Driezum" van 10 juni 2021 (hierna: het woonplan) is opgenomen. Daarnaast heeft de raad bij besluit van 24 juni 2025 het woonplan geüpdatet. Er is voor de formaliteit een overzicht vastgesteld waarin alle plannen en woningaantallen voor de gemeente staan genoemd op de peildatum 1 december 2023, zo staat in het raadsvoorstel behorende bij het desbetreffende besluit.
7.2. Op de zitting heeft [appellante] desgevraagd nader toegelicht dat het woonplan niet voldoet aan de definitie van de Verordening omdat de regionale behoefte niet in kaart is gebracht. Zo is niet door middel van een actueel onderzoek in kaart gebracht wat de woningbehoefte is per dorp.
7.3. De Afdeling is van oordeel dat er sprake is van een woonplan als bedoeld in de Verordening.
Voor zover [appellante] op de zitting stelt dat er geen actueel woningmarktonderzoek is betrokken, overweegt de Afdeling dat in het woonplan onder de paragraaf "Verwachtingen voor de koopwoningenmarkt" staat dat er een regionale woningmarktanalyse is gemaakt en hoe daar invulling aan is gegeven. [appellante] heeft niet concreet onderbouwd dat deze analyse geen actueel onderzoek naar de regionale woningbehoefte betreft en waarom deze analyse inmiddels achterhaald zou zijn. Gelet op het vorenstaande is er dus sprake van een woonplan als bedoeld in de Verordening.
7.4. Verder stelt de Afdeling vast dat ten tijde van de vaststelling van het bestreden plan er geen instemming van GS ten aanzien van het woonplan was. De raad heeft dit op de zitting bevestigd. In het verweerschrift wijst de raad erop dat alsnog is gevraagd om toestemming van GS. In de brief van GS van 9 juli 2025 staat dat het college van gedeputeerde staten kunnen instemmen met het woonplan. Zo staat er: "Het eerder genoemde Wenplan Driezum uit 2023 maakt integraal onderdeel uit van onze instemming." Omdat er ten tijde van het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan geen schriftelijke instemming van GS was, ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat dit besluit in zoverre onzorgvuldig is voorbereid. Zij ziet evenwel aanleiding om dit gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht te passeren. Omdat GS alsnog schriftelijk te kennen hebben gegeven in te stemmen met het bij de plantoelichting gevoegde woonplan is er inmiddels voldaan aan de criteria uit artikel 3.1.1, eerste lid, van de Verordening.
7.5. Gelet op het vorenstaande ziet de Afdeling in het aangevoerde niet in dat er sprake is van strijd met artikel 3.1.1 van de Verordening.
Het betoog slaagt niet.
Artikel 3.1.2, lid d, van de Verordening
8. Artikel 3.1.2 van de Verordening luidt:
"In afwijking van artikel 3.1.1 kan een ruimtelijk plan een woningbouwproject bevatten dat niet past in een woonplan, met inachtneming van de volgende voorwaarden:
[…]
d. voorafgaand aan het voorgeschreven wettelijk overleg over het ruimtelijk plan, is met Gedeputeerde Staten overleg gevoerd over de noodzaak van toevoeging van het project aan het woningaanbod in de gemeente."
8.1. Gelet op hetgeen is overwogen onder 7.5, komt de Afdeling gelet op de aanhef van artikel 3.1.2 van de Verordening niet toe aan het betoog met betrekking tot artikel 3.1.2, lid d, van de Verordening.
Aantasting woon- en leefklimaat
9. [appellante] voert aan dat haar woon- en leefklimaat zal worden aangetast als gevolg van de voorziene ontwikkeling. Haar woongenot zal door de komst van de voorziene woningen worden geschaad.
Zo zal haar vrije uitzicht worden aangetast. Daarnaast vreest zij voor een toename van geluidshinder als gevolg van verkeer over de nieuw aan te leggen weg.
9.1. [appellante] heeft haar beroepschrift op dit punt beperkt tot een herhaling van haar zienswijze. In de nota van zienswijzen is de raad ingegaan op deze argumenten en blijft hij bij de conclusie dat ondanks het feit dat het uitzicht in enige mate wordt weggenomen, er sprake is van een goede ruimtelijke situatie. Ook is de raad in de nota van zienswijzen ingegaan op het aspect geluidshinder door wegverkeer en blijft hij bij de conclusie dat gelet op de huidige verkeersdruk en de toekomstige verkeersgeneratie ten gevolge van het plan de toename van geluidshinder door wegverkeer zeer beperkt zal zijn. Daarbij wijst de raad erop dat de Freulestrjitte een 30 km per uur-weg is.
9.2. [appellante] heeft in het beroepschrift noch op de zitting inhoudelijke redenen aangevoerd waarom de weerlegging van haar zienswijze in de nota van zienswijzen onjuist zou zijn.
9.3. De Afdeling ziet in het aangevoerde geen grond voor het oordeel dat de raad zich niet op het standpunt mocht stellen dat het woon- en leefklimaat van [appellante] niet onevenredig zal worden aangetast als gevolg van de voorziene ontwikkeling.
Het betoog slaagt niet.
Vermindering waarde woning
10. [appellante] voert aan dat de waarde van haar woning aanzienlijk zal verminderen als gevolg van de voorziene ontwikkeling.
10.1. Wat de eventueel nadelige invloed van het plan op de waarde van het perceel van [appellante] betreft, bestaat, gelet op het vorenstaande geen grond voor de verwachting dat die waardevermindering zodanig zal zijn dat de raad bij de afweging van de belangen hieraan een groter gewicht had moeten toekennen dan aan het belang van woningbouw. Voor eventuele tegemoetkoming in planschade bestaat bovendien een aparte procedure met eigen rechtsbeschermingsmogelijkheden.
Het betoog slaagt niet.
Conclusie
11. Het beroep is ongegrond.
12. De raad moet in verband met hetgeen is overwogen onder 7.4 de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep van [appellante] tegen het besluit van de raad van de gemeente Dantumadiel van 11 december 2023 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Wenplan Driezum" ongegrond;
II. veroordeelt de raad van de gemeente Dantumadiel tot vergoeding van bij [appellante] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.814,00;
III. gelast dat de raad van de gemeente Dantumadiel aan [appellante] het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 187,00 vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S.M.W. van Ewijk, griffier.
w.g. Scholten-Hinloopen
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Van Ewijk
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 10 september 2025
867