202502986/2/R2.
Datum uitspraak: 18 september 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht), hangende het hoger beroep van:
[verzoekster], gevestigd in [plaats],
verzoekster,
tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 16 april 2025 in zaak nr. 23/3129 in het geding tussen:
Coöperatie Mobilisation for the Environment U.A. (MOB) en vereniging Leefmilieu, gevestigd in Nijmegen,
en
het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant.
Procesverloop
Bij besluit van 24 oktober 2023 heeft het college het verzoek van MOB en Leefmilieu voor de intrekking van de natuurvergunning van, dan wel het opleggen van een verplichting aan [verzoekster] afgewezen.
Bij uitspraak van 16 april 2025 heeft de rechtbank het door MOB en Leefmilieu daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 24 oktober 2023 vernietigd en het college opgedragen een nieuw besluit op het verzoek te nemen binnen 26 weken na verzending van die uitspraak met inachtneming van wat de rechtbank heeft overwogen.
Tegen deze uitspraak heeft [verzoekster] hoger beroep ingesteld. Ook heeft zij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
MOB en Leefmilieu hebben een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[verzoekster] heeft een nader stuk ingediend.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op zitting behandeld op 4 september 2025, waar [verzoekster], vertegenwoordigd door [gemachtigden], en het college, vertegenwoordigd door mr. R.D. Reinders, advocaat in Den Haag, mr. M. Box, mr. T.J.H. Verstappen en mr. S.J. van Winzum, zijn verschenen. Verder is op zitting MOB en Leefmilieu, vertegenwoordigd door A.K.M. van Hoof, als partij gehoord.
Overwegingen
1. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Voor de beoordeling van het hoger beroep blijft het recht zoals dat gold vóór 1 januari 2024 van toepassing.
Inleiding
2. De zaak gaat over een verzoek van MOB en Leefmilieu aan het college om de natuurvergunning van [verzoekster] die vlakbij het Natura 2000-gebied ‘Groote Peel' is gevestigd, in te trekken, dan wel passende maatregelen te treffen om de stikstofdepositie te beperken. Het college heeft dit verzoek afgewezen, omdat het het intrekken of beperken van vergunningen van individuele veehouderijen te ver vindt gaan. Het college hecht veel belang aan de rechtszekerheid die de veehouderijen ontlenen aan hun vergunning of milieutoestemming en wijst op landelijke en provinciale maatregelen die worden genomen om de stikstofdepositie op het Natura 2000-gebied te verminderen. De rechtbank heeft geoordeeld dat het college binnen 26 weken passende maatregelen moet aankondigen die leiden tot een blijvende, substantiële daling van stikstofdepositie binnen één jaar en dat als het college dat niet lukt of kan, het passende maatregelen moet treffen met betrekking tot het bedrijf van [verzoekster].
2.1. Zowel [verzoekster] als het college hebben hoger beroep tegen deze uitspraak ingesteld. [verzoekster] heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling daarnaast gevraagd om de uitspraak van de rechtbank te schorsen, omdat die onuitvoerbaar is en te grote (financiële) gevolgen heeft in afwachting van een beslissing op het hoger beroep.
Conclusie
3. Het verzoek wordt afgewezen. Gelet op de belangen die [verzoekster], het college en MOB en Leefmilieu naar voren hebben gebracht, treft de voorzieningenrechter geen voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter licht dat hieronder toe. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Waarom komt de voorzieningenrechter tot deze beslissing?
3.1. Uitgangspunt is dat aan uitspraken van de rechtbank gevolg wordt gegeven. De voorzieningenrechter begrijpt dat de uitspraak van de rechtbank zorgt voor extra onzekerheid bij [verzoekster], maar stelt ook vast dat de onzekerheid die [verzoekster] beschrijft, niet is ontstaan door de uitspraak van de rechtbank. De onzekerheid wordt veroorzaakt doordat de Natura 2000-gebieden in de omgeving van [verzoekster] stikstofgevoelig en overbelast zijn, er passende maatregelen moeten worden getroffen om deze stikstofdepositie te verminderen, de bedrijfsvoering van [verzoekster] een bijdrage levert aan deze stikstofdepositie op deze Natura 2000-gebieden en het college verzocht is om passende maatregelen te treffen om de stikstofdepositie te beperken. Daar heeft de uitspraak van de rechtbank geen verandering in gebracht.
3.2. De rechtbank heeft daarnaast de mogelijkheid opengelaten dat het college besluit andere passende maatregelen te treffen. Verder volgt uit de uitspraak dat als het college besluit om passende maatregelen te treffen die [verzoekster] raken, het college de aard en de omvang van deze maatregelen nader zal moeten bepalen en de belangen van [verzoekster] daarbij moet betrekken. Dat betekent dat concrete gevolgen voor [verzoekster] zich pas voordoen als het college besluit om passende maatregelen te treffen die [verzoekster] raken. Mocht deze situatie zich voordoen, dan kan [verzoekster] haar belangen in een procedure tegen dat besluit naar voren brengen en zo nodig om een voorlopige voorziening vragen.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. M.M. Kaajan, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. R.M. Ahmady-Pikart, griffier.
w.g. Kaajan
voorzieningenrechter
w.g. Ahmady-Pikart
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 18 september 2025
638