ECLI:NL:RVS:2025:4411

Raad van State

Datum uitspraak
17 september 2025
Publicatiedatum
17 september 2025
Zaaknummer
202306637/1/R2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • A.B. Blomberg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake handhaving van een omgevingsvergunning voor een stacaravan in agrarisch gebied

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen een uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. Het college van burgemeester en wethouders van Zundert had op 13 juni 2022 besloten dat [appellant] de zonder omgevingsvergunning geplaatste stacaravan op zijn perceel moest verwijderen. [appellant] betoogt dat de stacaravan vergunningvrij kan worden geplaatst, omdat deze volgens hem een bijbehorend bouwwerk is bij de aanwezige akkerschuur. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de stacaravan niet vergunningvrij is en dat er sprake is van een overtreding van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 14 juli 2025 behandeld. De Afdeling onderschrijft het oordeel van de rechtbank en concludeert dat de stacaravan niet kan worden aangemerkt als een bijbehorend bouwwerk, omdat er geen hoofdgebouw op het perceel aanwezig is. De Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat het college niet hoeft over te gaan tot handhaving in vergelijkbare gevallen, omdat de stacaravan niet voldoet aan de eisen van het bestemmingsplan. De uitspraak is gedaan op 17 september 2025.

Uitspraak

202306637/1/R2.
Datum uitspraak: 17 september 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend in [woonplaats],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland­-West­-Brabant van 28 augustus 2023 in zaak nr. 23/1976 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Zundert.
Procesverloop
Bij besluit van 13 juni 2022 heeft het college [appellant] gelast om de zonder omgevingsvergunning geplaatste woonunit/stacaravan op het perceel [locatie] in Zundert te verwijderen en verwijderd te houden.
Bij besluit van 31 januari 2023 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 28 augustus 2023 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant] heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 14 juli 2025, waar [appellant], vergezeld door [persoon], en het college, vertegenwoordigd door mr. M.M.A.J. Braspenning-Hereijgers, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.       Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Voor de beoordeling van het hoger beroep blijft het recht zoals dat gold vóór 1 januari 2024 van toepassing.
2.       Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Buitengebied Zundert" rust op het perceel de bestemming "Agrarisch". Aan het perceel is geen bouwvlak toegekend en in artikel 3.2.2, aanhef en onder a, van de planregels is bepaald dat er geen gebouwen mogen worden gebouwd. Tijdens controles op 14 en 28 december 2021 hebben toezichthouders van de gemeente geconstateerd dat op het perceel een stacaravan is geplaatst zonder dat daarvoor een omgevingsvergunning was verleend. Het college heeft aan de last onder dwangsom ten grondslag gelegd dat [appellant] daardoor in strijd met artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a en c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo) heeft gehandeld.
Beoordeling van het hoger beroep
Is er een overtreding?
3.       [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat er geen sprake is van een overtreding. Volgens [appellant] kan de stacaravan namelijk vergunningvrij worden opgericht. Hij heeft hierover aangevoerd dat de stacaravan een bouwwerk, geen gebouw zijnde, is die past in het bestemmingsplan. Verder heeft [appellant] aangevoerd dat de stacaravan een bijbehorend bouwwerk is bij de al op het perceel aanwezige akkerschuur, die als hoofdgebouw moet worden aangemerkt. Uit het feit dat het college voor deze schuur in 1999 een bouwvergunning heeft verleend volgt volgens [appellant] dat het college de bouw van de schuur noodzakelijk achtte voor de uitvoering van de bestemming. Omdat de stacaravan in het achtererfgebied van de akkerschuur is geplaatst, is de stacaravan volgens [appellant] vergunningvrij.
3.1.    De rechtbank is van oordeel dat de stacaravan niet vergunningvrij is en dat sprake is van een overtreding. De stacaravan voldoet naar het oordeel van de rechtbank niet aan de eisen van artikel 2, aanhef en onderdeel 3, van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (hierna: het Bor). Daarbij heeft zij in aanmerking genomen dat de stacaravan een gebouw is, dat niet kan worden aangemerkt als bijbehorend bouwwerk, omdat de op het perceel aanwezige akkerschuur geen hoofdgebouw is als bedoeld in artikel 1 van bijlage II van het Bor.
Wat [appellant] in hoger beroep heeft aangevoerd, leidt niet tot een ander oordeel. De Afdeling onderschrijft het oordeel van de rechtbank en de onder 4.1. tot en met 4.3 opgenomen overwegingen, waarop dat oordeel is gebaseerd.
De Afdeling voegt hier aan toe dat uit de door [appellant] in hoger beroep aangehaalde uitspraak van de Afdeling van 12 april 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BW3020, niet kan worden afgeleid dat de stacaravan een bouwwerk, geen gebouw zijnde is. In die zaak ging het niet om de vraag of de stacaravan een gebouw was, maar of het bouwwerk kon worden aangemerkt als een caravan als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel c, van de Wet op de openluchtrecreatie, zoals die bepaling toen luidde, waarvoor in artikel 40, tweede lid, van de Woningwet, zoals die bepaling toen luidde, een uitzondering op de bouwvergunningplicht was opgenomen. Ook is niet bepalend of voor de stacaravan onroerend zaak belasting wordt geheven, zoals [appellant] op de zitting naar voren heeft gebracht. Voor de vaststelling of de stacaravan een gebouw is in de zin van het bestemmingsplan is bepalend of het voldoet aan de omschrijving van het begrip gebouw in artikel 1.79 van de planregels, wat het geval is.
Anders dan [appellant] betoogt, heeft de rechtbank uit het feit dat het college in 1999 een bouwvergunning voor de akkerschuur heeft verleend terecht niet de conclusie getrokken dat deze schuur noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de op het perceel rustende bestemming "Agrarisch". De raad van de gemeente Zundert heeft de vergunde akkerschuur niet positief bestemd in het in 2012 vastgestelde bestemmingsplan. Binnen de bestemming "Agrarisch" zijn geen gebouwen toegestaan, zodat de bestemming ook zonder de vergunde schuur kan worden verwezenlijkt.
Omdat de stacaravan bij gebreke van een hoofdgebouw op het perceel niet kan worden aangemerkt als een bijbehorend bouwwerk, kan de stacaravan alleen al daarom niet vergunningvrij worden geplaatst. De Afdeling komt daarom niet toe aan de bespreking van wat [appellant] in hoger beroep heeft aangevoerd over de bepaling van het achtererfgebied.
Het betoog slaagt niet.
Bijzondere omstandigheden
4.       [appellant] betoogt verder dat de rechtbank heeft miskend dat de door hem naar voren gebrachte bijzondere omstandigheden het college hadden moeten doen besluiten om van handhavend optreden af te zien. Hierover heeft hij aangevoerd dat legalisatie van de overtreding mogelijk is omdat op het perceel een verbaal agrarisch bouwvlak is opgenomen, waar gebouwen zijn toegestaan. Hij heeft verder aangevoerd dat hij voorafgaand aan de plaatsing van de stacaravan onderzoek heeft gedaan en dat hij de stacaravan volgens informatie van het Omgevingsloket vergunningvrij mocht plaatsen. [appellant] vindt dat hij er op heeft mogen vertrouwen dat deze informatie klopte. Verder heeft [appellant] aangevoerd dat de stacaravan nodig is om te kunnen voldoen aan het Arbeidsomstandighedenbesluit, ook al heeft hij geen werknemers in dienst. Dat de stacaravan in het straatbeeld past, blijkt volgens [appellant] uit de andere aanwezige caravans en bouwwerken aan het Frans Baantje, waartegen het college niet optreedt.
4.1.    De gronden die [appellant] in hoger beroep op dit punt heeft aangevoerd komen grotendeels overeen met wat hij hierover in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd ingegaan op deze beroepsgronden. De Afdeling kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank hierover en in de overwegingen 5.1, 6.1 en 6.2, waarop dat oordeel is gebaseerd. De Afdeling verwijst daar kortheidshalve naar.
De Afdeling voegt hier aan toe dat geen grond bestaat voor het oordeel dat het college in vergelijkbare gevallen niet handhavend optreedt. [appellant] heeft in hoger beroep foto’s overgelegd van volgens hem vergelijkbare bouwwerken aan het Frans Baantje. Op de zitting is niet duidelijk geworden waar deze bouwwerken precies staan en of daarvoor een omgevingsvergunning is verleend. Wel staat vast dat de bouwwerken niet op gronden met een agrarische bestemming staan en in zoverre dus al niet vergelijkbaar zijn met de stacaravan op het perceel. Het college heeft op de zitting toegelicht dat het de genoemde voorbeelden aan de hand van enkel de foto’s niet kan beoordelen, maar dat het ter plaats zal gaan controleren en zo nodig handhavend zal optreden. Bovendien heeft het college op de zitting toegelicht dat er momenteel al één handhavingstraject loopt voor een bouwwerk aan het Frans Baantje.
Het betoog slaagt niet.
5.       Het hoger beroep is ongegrond. De Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
6.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A.B. Blomberg, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. G.J. Deen, griffier.
w.g. Blomberg
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Deen
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 17 september 2025
604