ECLI:NL:RVS:2025:4416

Raad van State

Datum uitspraak
17 september 2025
Publicatiedatum
17 september 2025
Zaaknummer
202504295/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • G.T.J.M. Jurgens
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van stagebeoordeling door examencommissie van HAN University of Applied Sciences

In deze zaak gaat het om de beoordeling van de stage van [appellante], die de opleiding 'Verpleegkundige - Academie Gezondheid en Vitaliteit' volgt aan de HAN University of Applied Sciences. De examencommissie heeft op 15 januari 2025 de stagebeoordeling vastgesteld met een cijfer van 5,0, wat resulteerde in het niet behalen van de stage. [appellante] heeft hiertegen bezwaar gemaakt, stellende dat de beoordeling onzorgvuldig tot stand is gekomen door afwijkingen in de beoordelingsprocedure. Het College van Beroep voor de Examens (CBE) heeft het bezwaar op 22 mei 2025 ongegrond verklaard, waarna [appellante] beroep heeft ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Tijdens de zitting op 4 september 2025 heeft [appellante] haar standpunten toegelicht, waarbij zij drie punten van zorg heeft aangedragen. Ten eerste betoogde zij dat haar Beroepspraktijkvormingsplan niet tijdig was goedgekeurd, wat haar in de weg zou hebben gestaan bij het behalen van de stage-doelen. De Afdeling oordeelde echter dat er geen bewijs was dat dit haar beoordeling negatief heeft beïnvloed. Ten tweede stelde [appellante] dat de tussenbeoordeling te laat had plaatsgevonden, maar de Afdeling constateerde dat deze wel op tijd was en dat zij voldoende feedback had ontvangen. Ten derde voerde zij aan dat de eindbeoordeling niet door de juiste contactdocent was uitgevoerd, maar het CBE had voldoende gemotiveerd dat de beoordeling door een andere examinator was gedaan om objectiviteit te waarborgen.

Uiteindelijk heeft de Afdeling het beroep ongegrond verklaard, waarbij werd vastgesteld dat de beoordeling van de stage zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen proceskosten vergoed hoefden te worden. De uitspraak werd gedaan door mr. G.T.J.M. Jurgens, lid van de enkelvoudige kamer, en is openbaar uitgesproken op 17 september 2025.

Uitspraak

202504295/1/A2.
Datum uitspraak: 17 september 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], wonend in [woonplaats],
appellante,
en
het College van Beroep voor de Examens van HAN University of Applied Sciences (hierna: het CBE),
verweerder.
Procesverloop
Bij beslissing van 15 januari 2025 heeft de examencommissie van de Academie Gezondheid en Vitaliteit van de HAN University of Applied Sciences (hierna: de examencommissie) het (deel)tentamen voor het vak ‘Functioneren in de praktijk; Waarde(n)volle Zorg leerjaar 2’ (hierna: de stage) van [appellante] beoordeeld.
Bij beslissing van 22 mei 2025 heeft het CBE het door [appellante] daartegen ingestelde administratief beroep ongegrond verklaard.
Tegen die beslissing heeft [appellante] beroep ingesteld.
Het CBE heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 4 september 2025, waar [appellante], vertegenwoordigd door C.J.A. van Vliet, rechtsbijstandverlener te Markelo, en het CBE, vertegenwoordigd door mr. M. Schoonbeek en [gemachtigden], zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.       [appellante] volgt de opleiding ‘Verpleegkundige - Academie Gezondheid en Vitaliteit’ aan de HAN University of Applied Sciences. Zij heeft de stage niet gehaald. Zij haalde hiervoor het cijfer 5,0. De stage begon op 18 november 2024 en duurde 32 werkdagen.
Beslissing CBE
2.       In de beslissing van 22 mei 2025 heeft het CBE het standpunt ingenomen dat niet is gebleken van feiten of omstandigheden die meebrengen dat de beoordeling van de stage op onjuiste gronden tot stand is gekomen.
Beoordeling in beroep
3.       [appellante] betoogt dat de stagebeoordeling onzorgvuldig tot stand is gekomen omdat op drie punten van de stagebeoordelingsprocedure is afgeweken.
3.1.    De Afdeling stelt voorop dat de stagebeoordelingsprocedure beoogt het stageproces te reguleren. Dat niet elke stap uit die procedure op het voorgeschreven moment is doorlopen, maakt op zichzelf niet dat de besluitvorming onzorgvuldig tot stand is gekomen. De Afdeling zal hierna de drie punten waar in rechtsoverweging 3 naar wordt verwezen bespreken en een oordeel geven over de vraag of de beslissing van 22 mei 2025 zorgvuldig tot stand is gekomen.
3.2.    [appellante] voert ten eerste aan dat haar Beroepspraktijkvormingsplan (hierna: BPV-plan) niet conform de stagehandleiding binnen de eerste stageweek door haar werkbegeleiders is gefiatteerd. Daardoor wist zij niet tijdig welke doelen zij aan het eind van haar stage moest hebben behaald. Toen zij haar contactdocent daar per e-mail van op de hoogte stelde, kreeg zij als reactie dat zij niet te hard van stapel moest lopen.
3.3.    De Afdeling overweegt dat in de stagehandleiding staat dat er binnen 15 BPV-dagen een fiatteringsgesprek moet plaatsvinden. Uit een e-mail van 22 november 2024 blijkt dat de contactdocent dit ook aan [appellante] kenbaar heeft gemaakt. In die e-mail staat dat [appellante] van de werkbegeleiders mag vragen dat zij haar BPV-plan ‘begin volgende week’, dat wil zeggen de tweede stageweek, fiatteren en licht de contactdocent toe welke informatie [appellante] nog aan de stagebeleiders kan geven. De Afdeling is niet gebleken dat het betoog van [appellante] over het BPV-plan maakt dat zij de stage niet goed heeft kunnen vervullen en dat de beoordeling van haar stage onzorgvuldig is geweest.
Het betoog slaagt in zoverre niet.
3.4.    [appellante] voert verder aan dat de tussenbeoordeling ten onrechte pas op 4 januari 2025 heeft plaatsgevonden. Hierdoor had zij nog maar elf dagen om verbeteringen door te voeren. De eindbeoordeling vond namelijk al op 15 januari 2025 plaats. Ook heeft zij tijdens de tussenbeoordeling geen duidelijke feedback gekregen.
3.5.    Het is de Afdeling gebleken dat de tussenbeoordeling niet op 4 januari 2025 heeft plaatsgevonden, maar op 18 december 2024. Op 4 januari 2025 ontving [appellante] slechts het schriftelijke verslag van de tussenbeoordeling. Naar het oordeel van de Afdeling kon [appellante] tijdig, vanaf 18 december 2024, aan de slag met de feedback die zij heeft gekregen. Partijen zijn het er niet over eens of alle stageonderdelen op 18 december 2024 zijn besproken. Niet in geschil is dat de onderdelen ‘reflectie’ en ‘professioneel gedrag’ tijdens de tussenbeoordeling zijn besproken en dat aan [appellante] kenbaar is gemaakt dat zij op die onderdelen nog onvoldoende scoorde. Het CBE heeft toegelicht dat [appellante] die onderdelen bij de eindbeoordeling ook niet heeft behaald en dat, zelfs als de andere stageonderdelen niet zijn besproken, een onvoldoende op die twee onderdelen alleen al tot een onvoldoende eindbeoordeling heeft geleid.
Het betoog slaagt ook in zoverre niet.
3.6.    [appellante] voert verder aan dat de eindbeoordeling ten onrechte niet is verricht door de oorspronkelijk aangewezen contactdocent. De contactdocent wordt geacht kundig, objectief en onpartijdig te zijn. Degene die het tegendeel stelt, moet dat aannemelijk maken. De stelling van het CBE dat de contactdocent dermate betrokken is geweest en daardoor niet meer tot een objectieve beoordeling kon komen, is onvoldoende om van de hoofdregel af te wijken.
3.7.              Het CBE heeft toegelicht dat de contactdocent [appellante] tijdens de stage intensief heeft begeleid. Wegens de intensieve begeleiding achtte de contactdocent zich niet meer in staat om op basis van de beoordelingscriteria tot een objectieve beoordeling te komen. Het CBE heeft toegelicht dat de onafhankelijkheid van de beoordeling is gewaarborgd doordat een andere examinator de beoordeling heeft opgesteld. Het CBE heeft naar het oordeel van de Afdeling voldoende gemotiveerd waarom niet de contactdocent maar een andere examinator de eindbeoordeling heeft opgesteld.
Het betoog slaagt niet.
4.       [appellante] betoogt tot slot dat het CBE niet heeft onderkend dat andere studenten tijdens de stage intensiever zijn begeleid. Bij andere studenten heeft er bijvoorbeeld een stagebezoek plaatsgevonden.
4.1.    Het CBE heeft zich op de zitting bij de Afdeling op het standpunt gesteld dat het niet gebruikelijk is dat contactdocenten stageplekken bezoeken. Dat gebeurt alleen onder bijzondere omstandigheden. Het CBE heeft aannemelijk gemaakt dat juist [appellante] intensiever is begeleid dan andere studenten. In het geval van [appellante] heeft er bijvoorbeeld een extra gesprek plaatsvonden.
Het betoog slaagt niet.
Conclusie
5.       Het beroep is ongegrond.
6.       Het CBE hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. G.T.J.M. Jurgens, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.M. Engele, griffier.
w.g. Jurgens
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Engele
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 17 september 2025
1033