ECLI:NL:RVS:2025:4417

Raad van State

Datum uitspraak
17 september 2025
Publicatiedatum
17 september 2025
Zaaknummer
202404737/1/R1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanwijzing locatie voor afvalcontainers in Apeldoorn en beroep tegen besluit college van burgemeester en wethouders

Op 19 juni 2024 heeft het college van burgemeester en wethouders van Apeldoorn besloten om een locatie aan de Van Huutstraat 3W aan te wijzen voor het plaatsen van een ondergrondse container voor restafval (ORAC) en een bovengrondse container voor bio-afval (GF). Dit besluit is genomen ondanks de bezwaren van de appellanten, die stellen dat de containers overbodig zijn omdat de bewoners van de woningen 3A tot en met 3W al beschikken over eigen minicontainers. De appellanten hebben beroep ingesteld tegen dit besluit, waarbij zij aanvoeren dat de locatie niet geschikt is en dat er al een andere container voor restafval in de buurt staat, namelijk bij het Caterplein.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op zitting behandeld op 13 augustus 2025. De appellanten hebben hun bezwaren toegelicht, maar het college heeft in zijn verweerschrift volgehouden dat de aanwijzing van de locatie gerechtvaardigd is. De Afdeling heeft de beroepsgronden van de appellanten beoordeeld en geconcludeerd dat het college bij het nemen van zijn besluit een onjuist uitgangspunt heeft gehanteerd. De Afdeling oordeelt dat het college onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de ORAC noodzakelijk is, gezien de nabijheid van de bestaande container op het Caterplein.

Uiteindelijk heeft de Afdeling het beroep gegrond verklaard en het besluit van het college vernietigd wegens strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht. Het college is veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan de appellanten. De uitspraak is gedaan door mr. P.H.A. Knol, lid van de enkelvoudige kamer, en is openbaar uitgesproken op 17 september 2025.

Uitspraak

202404737/1/R1.
Datum uitspraak: 17 september 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant A] en [appellant B], beiden wonend in Apeldoorn,
appellanten,
en
het college van burgemeester en wethouders van Apeldoorn,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 19 juni 2024 heeft het college de locatie ter hoogte van de Van Huutstraat 3W te Apeldoorn aangewezen voor het plaatsen van een ondergrondse container voor restafval (hierna: ORAC) en een bovengrondse container voor bio-afval (GF) (hierna: de afvalcontainers).
Tegen dit besluit hebben [appellanten] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op zitting behandeld op 13 augustus 2025, waar [appellanten] zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.       Bij het besluit is de locatie ter hoogte van de Van Huutstraat 3W in Apeldoorn aangewezen voor het plaatsen van de afvalcontainers (locatie BB 149). De beoogde locatie ligt naast de woning van [appellanten] aan de [locatie]. De GF-container kan alleen gebruikt worden door de bewoners van Van Huutstraat 3A tot en met 3W. De woningen 3A tot en met 3R zijn bestaande woningen. De woningen 3S tot en met 3W worden op dit moment gebouwd. [appellanten] zijn het niet eens met de plaatsing van de afvalcontainers op de aangewezen locatie en hebben daarom beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Toetsingskader
2.       Bij de keuze van een locatie voor een afvalverzamelcontainer moet het college een afweging maken van alle belangen die betrokken zijn bij de vaststelling van het locatieplan. Daarbij heeft het college beleidsruimte. De Afdeling beoordeelt, aan de hand van de beroepsgronden, of de nadelige gevolgen van de aanwijzing van de locatie niet onevenredig zijn in verhouding tot de met de aanwijzing te dienen doelen. Daarbij beoordeelt zij of het college de locatie geschikt heeft mogen achten voor de plaatsing van de verzamelcontainer.
3.       In deze procedure gaat het om de aanwijzing van een locatie voor twee verzamelcontainers. De keuze van het gemeentebestuur om voor de inzameling van het betreffende afval gebruik te maken van verzamelcontainers, ligt niet ter beoordeling voor. Wanneer de beroepsgronden daartoe aanleiding geven, beoordeelt de Afdeling in een procedure als deze of het betrokken bestuursorgaan de gevolgen van de aanwijzing voor de omgeving aanvaardbaar heeft kunnen achten. Die beoordeling kan ook betrekking hebben op nadelen die inherent zijn aan het gekozen inzamelsysteem, zoals geluid- en geuremissie van het gebruik van een verzamelcontainer, toename van verkeer van en naar een verzamelcontainer en (verkeers)hinder die gepaard gaat met het legen van een verzamelcontainer. Maar uit de rechtspraak van de Afdeling volgt dat die gevolgen onder normale omstandigheden niet aan aanwijzing van een locatie in de weg hoeven staan. Daarbij is van belang dat geluid- en geurhinder door de constructie van verzamelcontainers en door het regelmatig legen en schoonmaken zoveel mogelijk worden voorkomen, dat de verkeersaantrekkende werking in het algemeen beperkt is en dat het legen van verzamelcontainers maar van korte duur is. Als voorbeeld wijst de Afdeling op haar uitspraak van 11 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2320. De Afdeling zal daarom alleen maar beoordelen of locatiespecifieke of andere bijzondere omstandigheden maken dat het college in die gevolgen reden had moeten zien om de locatie niet aan te wijzen.
4.       Bij het bepalen van de locatie van de verzamelcontainers heeft het college de beleidsregels ‘locaties ondergrondse containers voor huishoudelijk afval’ gehanteerd.
Behandeling van de zienswijzen
5.       [appellanten] hebben in beroep naar voren gebracht dat zij niet gehoord zijn over hun zienswijze.
5.1.    [appellanten] hebben ter zitting toegelicht dat deze opmerking niet als beroepsgrond maar als verzuchting is bedoeld, in die zin dat zij liever met het college in gesprek waren gegaan met betrekking tot de twee afvalcontainers. Dit betekent dat hierop verder niet wordt ingegaan in deze uitspraak.
Bespreking van de inhoudelijke beroepsgronden
6.       [appellanten] stellen zich op het standpunt dat de in het besluit voorziene afvalcontainers overbodig zijn. De gebruikers van de beoogde GF-container hebben of krijgen immers hun eigen minicontainer. Met betrekking tot de ORAC voeren zij aan dat een andere container voor restafval zich zeer dicht in de buurt bevindt, namelijk bij het Caterplein. Zij voeren over de ORAC verder aan dat de voorziene locatie niet voor de hand ligt. In tegenstelling tot de locatie op het Caterplein gaat het immers om een zeer verkeers- en publieksluwe locatie.
6.1.    In het Uitvoeringsbesluit afvalstoffen APV Apeldoorn 2023 (hierna: het Uitvoeringsbesluit) wordt in artikel 5 voor bio-afval voor een grondgebonden woning een minicontainer als inzamelmiddel aangewezen en voor een niet grondgebonden woning een bovengrondse container. In artikel 1 is grondgebonden woning gedefinieerd als een woning met voortuin of achtertuin met achterom en daardoor geschikt om met een individueel inzamelmiddel afval aan te bieden.
6.2.    Het college heeft er op zichzelf met juistheid op gewezen dat de veertien bestaande woningen met de huisnummers 3A tot en met 3R "niet grondgebonden" zijn als bedoeld in het Uitvoeringsbesluit. Deze woningen beschikken immers niet over een tuin. Weliswaar hebben de bewoners van de woningen met deze huisnummers op enig moment de beschikking gekregen over eigen minicontainers voor GF-afval, maar naar moet worden aangenomen gaat het daarbij om een tijdelijke situatie in afwachting van de plaatsing van een gezamenlijke GF-container overeenkomstig het Uitvoeringsbesluit. In zoverre volgt de Afdeling [appellanten] niet in hun standpunt dat de in het bestreden besluit voorziene GF-container overbodig is. Met betrekking tot de vijf woningen met huisnummers 3S tot en met 3W die momenteel in aanbouw zijn, gaat de Afdeling er echter op basis van de stukken en het verhandelde tijdens de zitting van uit dat die over een tuin met een zogenoemde achterom gaan beschikken. Daarmee zijn het grondgebonden woningen als bedoeld in het Uitvoeringsbesluit, die op grond van dat besluit de beschikking moeten krijgen over eigen minicontainers voor GF-afval en voor tuinafval. Gelet op het voorgaande moet worden aangenomen dat alleen voor de huisnummers 3A tot en met 3R een gezamenlijke GF-container dient te worden gerealiseerd.
Het voorgaande betekent dat het college bij het nemen van zijn besluit gedeeltelijk een onjuist uitgangspunt heeft gehanteerd. In dat opzicht heeft het college zijn besluit dus niet deugdelijk gemotiveerd. Dat is temeer van belang omdat het college, wanneer het zou hebben onderkend dat alleen een gezamenlijke GF-container behoeft te worden gerealiseerd voor de huisnummers 3A tot en met 3R, mogelijk een andere keuze zou hebben gemaakt waar het gaat om de vraag of een gezamenlijke GF-container moet worden geplaatst en zo ja, op welke locatie, uitgaande van het uitsluitend gebruik daarvan door de bewoners van huisnummers 3A tot en met 3R.
De Afdeling acht met betrekking tot de ORAC van belang dat uit de toelichting van het college niet blijkt dat zonder die ORAC onvoldoende inzamelcapaciteit van restafval aanwezig is. Hierbij is relevant dat [appellanten] er op hebben gewezen dat er al een ORAC op het Caterplein staat binnen beperkte loopafstand van de woningen op nummers 3A tot en met 3W. Niet is gebleken dat deze over onvoldoende capaciteit zou beschikken voor de in totaal negentien woningen. Ook in zoverre heeft het college het besluit daarom niet deugdelijk gemotiveerd.
Het betoog slaagt.
Conclusie
7.       Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit moet worden vernietigd wegens strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht.
8.       Het college moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het beroep gegrond;
II.       vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Apeldoorn van 19 juni 2024, kenmerk 264460;
III.      veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Apeldoorn tot vergoeding van bij [appellant A] en [appellant B] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 55,61, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen het college aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;
IV.      gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Apeldoorn aan [appellant A] en [appellant B] het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 187,00 vergoedt, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen het college aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan.
Aldus vastgesteld door mr. P.H.A. Knol, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C. Sparreboom, griffier.
w.g. Knol
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Sparreboom
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 17 september 2025
195-1168