ECLI:NL:RVS:2025:4426

Raad van State

Datum uitspraak
17 september 2025
Publicatiedatum
17 september 2025
Zaaknummer
202303418/1/R3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake omgevingsvergunning voor bouwprojecten in Enschede

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 12 april 2023, waarin het beroep van [appellant] ongegrond werd verklaard. [Appellant] had aanvragen ingediend voor omgevingsvergunningen voor het bouwen van acht woningen en een multifunctioneel gebouw op het perceel Boekelosestraat 255 in Enschede. Het college van burgemeester en wethouders van Enschede heeft deze aanvragen op 18 november 2020 buiten behandeling gesteld, omdat de ingediende gegevens volgens hen onvoldoende waren om de aanvragen inhoudelijk te beoordelen. [Appellant] heeft bezwaar gemaakt tegen deze besluiten, maar het college heeft het bezwaar ongegrond verklaard. De rechtbank heeft in haar uitspraak bevestigd dat het college terecht de aanvragen buiten behandeling heeft gesteld.

In hoger beroep betoogt [appellant] dat het college wel voldoende gegevens had om op de aanvragen te beslissen en dat zijn verzoek om verlenging van de termijn voor het indienen van ontbrekende gegevens ten onrechte is afgewezen. Hij stelt dat er een grote behoefte aan nieuwe woningen is en dat de gemeenteraad had aangegeven dat aanvragen voor omgevingsvergunningen voor woningen gehonoreerd zouden moeten worden tot het moment dat de beheersverordening in werking trad. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak behandeld op 14 augustus 2025 en concludeert dat het college de aanvragen terecht buiten behandeling heeft gesteld. De Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat het belang bij nieuwe woningen niet tot een ander oordeel kan leiden, omdat het enkel gaat om de vraag of het college de aanvraag buiten behandeling mocht laten vanwege het ontbreken van gegevens. Het hoger beroep wordt ongegrond verklaard en het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

202303418/1/R3.
Datum uitspraak: 17 september 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend in [woonplaats],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 12 april 2023 in zaak nr. 21/2146 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Enschede.
Procesverloop
Bij afzonderlijke besluiten van 18 november 2020 heeft het college de aanvraag van [appellant] om omgevingsvergunning voor het bouwen van acht woningen en het splitsen van de bestaande woning op het perceel Boekelosestraat 255 in Enschede (hierna: het perceel), buiten behandeling gesteld, en de aanvraag van [appellant] om omgevingsvergunning voor het bouwen van een multifunctioneel gebouw met acht woonhuizen op de verdieping op het perceel buiten behandeling gesteld.
Bij besluit van 26 oktober 2020 heeft het college, voor zover hier van belang, het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 12 april 2023 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak behandeld op een zitting van 14 augustus 2025, waar [appellant] en het college, vertegenwoordigd door mr. J.E. van Gilst, advocaat in Wageningen, vergezeld door [persoon], zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.       Op 30 juni 2020 heeft de raad van Enschede de beheersverordening "Boekelosestraat 255-257 (2020)" vastgesteld en bepaald dat deze op 9 juli 2020 in werking treedt. Op 7 juli 2020 en 8 juli 2020 heeft [appellant] aanvragen om omgevingsvergunning ingediend voor achtereenvolgens het bouwen van acht woningen en het splitsen van de bestaande woning op het perceel, en voor het bouwen van een multifunctioneel gebouw met acht woonhuizen op de verdieping op het perceel. Volgens het college bevatten de beide aanvragen onvoldoende gegevens om deze inhoudelijk te kunnen beoordelen. Het college heeft [appellant] in de gelegenheid gesteld om de aanvragen binnen twaalf weken aan te vullen met de ontbrekende gegevens. Bij de besluiten van 18 november 2020 heeft het college de beide aanvragen buiten behandeling gesteld, omdat het de gegevens die [appellant] alsnog heeft ingediend nog altijd onvoldoende achtte om de aanvragen inhoudelijk te kunnen beoordelen. In bezwaar heeft het college deze buitenbehandelingstelling in stand gelaten. De rechtbank heeft het daartegen gerichte beroep van [appellant] ongegrond verklaard. [appellant] is het hier niet mee eens.
Overgangsrecht
2.       Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Voor de beoordeling van het hoger beroep blijft het recht zoals dat gold vóór 1 januari 2024 van toepassing.
Gronden hoger beroep
3.       [appellant] betoogt dat het college wel voldoende gegevens had om op de aanvragen te beslissen. Verder betoogt hij dat het college zijn verzoek om verlenging van de termijn voor het indienen van de ontbrekende gegevens ten onrechte en op oneigenlijke gronden heeft afgewezen. Met die afwijzing was volgens hem geen redelijk doel gediend. Er is juist een grote behoefte aan nieuwe woningen. Verder heeft [appellant] op de zitting een beroep op het vertrouwensbeginsel gedaan. Volgens hem heeft de gemeenteraad aangegeven dat tot het moment dat de beheersverordening in werking zou treden, een aanvraag om omgevingsvergunning voor woningen gehonoreerd zou moeten worden.
3.1.    De gronden die [appellant] in hoger beroep heeft aangevoerd zijn zo goed als een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op die gronden ingegaan. [appellant] heeft geen redenen aangevoerd waarom de gemotiveerde beoordeling van die gronden in de uitspraak van de rechtbank onjuist of onvolledig zou zijn. De Afdeling kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank en in de onder 19 tot en met 24 opgenomen overwegingen, waarop dat oordeel is gebaseerd.
De Afdeling voegt daar nog het volgende aan toe.
3.2.    De Afdeling stelt voorop dat het belang bij nieuwe woningen in dit geval niet tot een ander oordeel kan leiden, omdat het in deze zaak uitsluitend gaat om de vraag of het college de aanvraag om omgevingsvergunning buiten behandeling mocht laten vanwege het ontbreken van gegevens en het antwoord op die vraag geen ruimtelijke belangenafweging vergt. [appellant] heeft verder zijn stelling dat de raad zou hebben toegezegd dat tot het moment dat de beheersverordening in werking zou treden, een aanvraag om omgevingsvergunning voor woningen gehonoreerd zou moeten worden, niet nader toegelicht of onderbouwd. Ook dat betoog slaagt dus niet
3.3.    [appellant] heeft verder in algemene zin betwist dat er gegevens ontbraken om inhoudelijk op de aanvraag te beslissen, maar heeft niet nader onderbouwd waarom de overweging van de rechtbank dat gegevens ontbraken die wettelijk zijn voorgeschreven in artikel 2.2 van de Regeling omgevingsrecht en noodzakelijk zijn voor een inhoudelijke beoordeling van de aanvraag, volgens hem onjuist is. De Afdeling ziet dan ook geen aanleiding voor een ander oordeel dan de rechtbank.
3.4.    [appellant] kan ook niet worden gevolgd in zijn betoog dat het college een verdere verlenging van de termijn voor het indienen van ontbrekende gegevens niet had mogen weigeren omdat daarmee geen redelijk doel is gediend. Op grond van artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht kan een bestuursorgaan besluiten een aanvraag niet te behandelen indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad om de aanvraag binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen. De rechtbank heeft terecht onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 27 augustus 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:3213) overwogen dat een hersteltermijn zoals hier aan de orde afgestemd moet zijn op de aard en de omvang van de gevraagde gegevens en bescheiden. De lengte van die termijn dient zodanig te zijn dat een aanvrager in beginsel in staat kan worden geacht alle gevraagde gegevens en bescheiden voor de afloop van de hersteltermijn aan het bestuursorgaan te leveren. De Afdeling is met de rechtbank niet gebleken van redenen waarom het voor [appellant] redelijkerwijs onmogelijk was om de aanvraag binnen de gestelde verlengde termijn van twaalf weken aan te vullen met de gevraagde gegevens.
Het betoog slaagt niet.
Conclusie
4.       Het hoger beroep is ongegrond. De Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
5.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.J.W.P. van Gastel, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.N. Witsen, griffier.
w.g. Van Gastel
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Witsen
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 17 september 2025
727