202405424/1/A2.
Datum uitspraak: 17 september 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend in [woonplaats],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 18 juli 2024 in zaak nr. 23/3116 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Hulst.
Procesverloop
Bij besluit van 8 november 2022 heeft het college een aanvraag van [appellant] voor een incidentele subsidie afgewezen.
Bij besluit van 16 mei 2023 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 18 juli 2024 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 augustus 2025, waar [appellant], bijgestaan door mr. T.N. Sanders, advocaat in Breda, en het college, vertegenwoordigd door mr. A Schreijenberg, advocaat in Middelburg, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. Het rijksmonument [locatie] in Hulst bestaat uit drie onderdelen: een voorhuis, een koetshuis en een stadstuin. [appellant] heeft op 29 april 2016 het voorhuis gekocht. Het voorhuis verkeert in zeer slechte staat. Op 16 september 2022 heeft [appellant] bij het college een aanvraag om een incidentele subsidie ter hoogte van € 1.880.616,19 ingediend voor de restauratie van het voorhuis. Het college heeft deze aanvraag afgewezen omdat het er bewust voor heeft gekozen om geen subsidieregeling voor (de restauratie van) rijksmonumenten in het leven te roepen. Het college heeft [appellant] gewezen op de subsidiemogelijkheden op rijksniveau.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft overwogen dat het college de aanvraag terecht heeft afgewezen, omdat het aantal potentiële aanvragers voor de subsidie niet zo beperkt is dat de subsidie incidenteel is. Daarom is de rechtbank niet toegekomen aan bespreking van de overige beroepsgronden.
Beoordeling in hoger beroep
3. [appellant] voert, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 17 september 2003, ECLI:NL:RVS:2003:AK4014, aan dat een incidentele subsidie kan worden verstrekt als er geen beleid of vaste bestuurspraktijk is dat of die voorziet in subsidiëring van de betreffende activiteit. De rechtbank heeft miskend dat er in zijn geval geen beleid of vaste bestuurspraktijk was. Het gaat volgens [appellant] niet om het aantal potentiële, maar om het aantal daadwerkelijke ontvangers en dat is er in dit geval één. 3.1. De uitspraak waar [appellant] op wijst, ziet op het geval waarin een bestuursorgaan een subisdie wil verstrekken, maar daarvoor geen grondslag bestaat. [appellant] betoogt terecht dat een bestuursorgaan op grond van artikel 4:23, derde lid, aanhef en onder d, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) een incidentele subsidie kan verstrekken als voor subsidieverlening een wettelijke grondslag ontbreekt. Uit de uitspraak van de Afdeling van 8 juni 2003, ECLI:NL:RVS:2003:AG1659, volgt echter dat een bestuursorgaan geen incidentele subsidie kan verstrekken als uit een wettelijk voorschrift of een beleidsregel (of de toelichting daarop) blijkt dat er bewust voor is gekozen om voor een bepaalde activiteit geen subsidie te verlenen. 3.2. Dit geldt ook voor een vaste gedragslijn als hier aan de orde. Het college heeft in de besluiten van 8 november 2022 en 16 mei 2023 toegelicht en ter zitting bevestigd dat het er bewust voor heeft gekozen om geen subsidies voor (de restauratie van) rijksmonumenten te verstrekken, omdat de gemeente Hulst een groot aantal rijksmonumenten kent en daarvoor op rijksniveau al een subsidieregeling bestaat. Dat de aanvraag ziet op één rijksmonument, maakt het, in tegenstelling tot wat [appellant] betoogt, niet tot een incidenteel geval (zie de uitspraak van de Afdeling van 23 juli 2025, ECLI:NL:RVS:2025:3409). De rechtbank heeft daarom terecht, zij het op andere gronden, overwogen dat het college de aanvraag voor een incidentele subsidie mocht afwijzen. Conclusie
4. Het hoger beroep is ongegrond. De Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank met verbetering van de gronden waarop zij rust (artikel 8:113, eerste lid, van de Awb).
5. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, voorzitter, en mr. N. Verheij en mr. M. Soffers, leden, in tegenwoordigheid van mr. O. van Loon, griffier.
w.g. Scholten-Hinloopen
voorzitter
w.g. Van Loon
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 17 september 2025
284-1160