ECLI:NL:RVS:2025:4434

Raad van State

Datum uitspraak
17 september 2025
Publicatiedatum
17 september 2025
Zaaknummer
202406164/1/R1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurlijke rechtszaak over de plaatsing van een ondergrondse restafvalcontainer in Lelystad

In deze zaak gaat het om een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Lelystad, dat op 3 september 2024 een locatie heeft aangewezen voor de plaatsing van een ondergrondse restafvalcontainer (ORAC) ter hoogte van Punter 10 16. Appellanten, bewoners van Lelystad, hebben bezwaar gemaakt tegen dit besluit, omdat zij van mening zijn dat er onvoldoende overleg heeft plaatsgevonden over de locatie en dat zij niet op de hoogte zijn gebracht van eerdere ontwerpbesluiten en zienswijzen van omwonenden. Ze stellen ook dat het college onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de ORAC op deze locatie geplaatst moet worden, vooral gezien de gevolgen voor hun uitzicht.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak behandeld op 13 augustus 2025. Tijdens de zitting zijn de appellanten vertegenwoordigd door gemachtigden, terwijl het college werd vertegenwoordigd door mr. G. Paulich en K.A.J. Volger. De Afdeling heeft vastgesteld dat het college niet voldoende heeft gemotiveerd waarom de nieuwe locatie voor de ORAC is gekozen, vooral in vergelijking met de oude locatie. De Afdeling oordeelt dat het college de verplaatsing onvoldoende heeft onderbouwd en dat het besluit in strijd is met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht. Daarom wordt het besluit vernietigd en wordt het college opgedragen het griffierecht aan de appellanten te vergoeden.

Uitspraak

202406164/1/R1.
Datum uitspraak: 17 september 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant] en anderen, allen wonend in Lelystad,
appellanten,
en
het college van burgemeester en wethouders van Lelystad,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 3 september 2024 heeft college onder meer de locatie ter hoogte van Punter 10 16 te Lelystad aangewezen voor het plaatsen van een ondergrondse restafvalcontainer (hierna: ORAC).
Tegen deze uitspraak hebben [appellant] en anderen beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] en anderen hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 13 augustus 2025, waar [appellant] en anderen, in de persoon van [gemachtigde A] en [gemachtigde B], en het college, vertegenwoordigd door mr. G. Paulich en K.A.J. Volger, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.       Bij het besluit is de locatie tegenover Punter 10 16 te Lelystad aangewezen voor de plaatsing van een ORAC (locatie 1519). Het gaat hierbij om een nieuwe locatie ter vervanging van de locatie ter hoogte van Punter 10 02, waar op dit moment twee bovengrondse containers voor restafval staan. [appellant] en anderen wonen aan de Punter 10 10 tot en met Punter 10 20. [appellant] en anderen zijn het niet eens met het besluit. Zij vrezen voor aantasting van hun woongenot vanwege hinder.
Toetsingskader
2.       Bij de keuze van een locatie voor een ORAC moet het bestuursorgaan een afweging maken van alle belangen die betrokken zijn bij de vaststelling van het locatieplan. Daarbij heeft het bestuursorgaan beleidsruimte. De Afdeling beoordeelt, aan de hand van de beroepsgronden, of de nadelige gevolgen van de aanwijzing van de locatie niet onevenredig zijn in verhouding tot de met de aanwijzing te dienen doelen. Daarbij beoordeelt zij of het bestuursorgaan de locatie geschikt heeft mogen achten voor de plaatsing van de ORAC. Bij het bepalen van de locatie van de ORAC heeft het college de "Beleidsregel Locatiecriteria ondergrondse containers voor huishoudelijk afval Lelystad" gehanteerd. Voor zover relevant, zijn de volgende locatiecriteria in de Beleidsregel opgenomen:
"f. Een ondergrondse container wordt niet geplaatst op een plek met obstakels als bomen en lichtmasten, alsmede op locaties waar zich ondergronds kabels en/of leidingen bevinden."
"m. Bij de afweging worden alle genoemde criteria betrokken. Soms zal blijken, dat niet aan alle criteria gelijktijdig voldaan kan worden en dat er weinig speelruimte is voor alternatieve locaties. In dat geval kiest de gemeente voor de meest optimale of meest aanvaardbare oplossing."
Bespreking van de beroepsgronden
3.       [appellant] en anderen betogen dat ten onrechte niet van te voren over de voorziene locatie met hen overleg heeft plaatsgevonden. Ook stellen zij zich op het standpunt dat zij ten onrechte niet op de hoogte zijn gebracht van het ontwerpbesluit in een andere procedure met betrekking tot een eerder geplande locatie en de zienswijzen van omwonenden over die locatie. Bovendien wijzen [appellant] en anderen erop dat er in de reactie die het college op hun zienswijze heeft toegestuurd, geen beroepsclausule is opgenomen. Tot slot voeren [appellant] en anderen aan dat college onvoldoende gemotiveerd heeft waarom de ORAC op de beoogde locatie wordt geplaatst, mede gezien de gevolgen daarvan voor het uitzicht vanuit hun woningen. Daartoe voeren zij aan dat onduidelijk blijft waarom kabels en leidingen op de voorziene locatie geen belemmering vormen. Ook is niet duidelijk geworden waarom er op de voorziene locatie minder risico op bijplaatsingen bestaat dan op de oorspronkelijke locatie ter hoogte van Punter 10 02, aldus [appellant] en anderen.
3.1.    Het besluit is voorbereid met toepassing van de uniforme openbare voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht. Deze procedure kent niet de verplichting om degenen die zienswijzen tegen het ontwerpbesluit hebben ingebracht, voorafgaand aan het nemen van het ontwerpbesluit te horen. De Afdeling stelt verder vast dat  de begeleidende brief bij de Nota van beantwoording zienswijzen is van na de datum van het bestreden besluit. Alleen al daarom kan het ontbreken van een beroepsclausule in die brief de rechtmatigheid van dat besluit niet aantasten.
Voor zover [appellant] en anderen betogen dat zij niet op de hoogte zijn gebracht over eerdere ontwerpbesluiten en de zienswijzen hiertegen, overweegt de Afdeling dat het college hiertoe niet was gehouden. In dat verband is van belang dat het hierbij gaat om stukken die op zichzelf en los staan van de procedure die heeft geleid tot het aanwijzingsbesluit van het college van 3 september 2024.
Ter zitting heeft het college toegelicht dat het, voorafgaand aan de procedure die heeft geleid tot het nemen van het besluit van 3 september 2024, heeft overwogen om de locatie ter hoogte van Punter 10 02 als inzamellocatie te handhaven, met dien verstande dat de bovengrondse containers voor restafval zouden worden vervangen door een ORAC. Daarvan heeft het college echter afgezien naar aanleiding van zienswijzen van bewoners van woningen in de onmiddellijke nabijheid daarvan. In plaats daarvan heeft het college de locatie tegenover Punter 10 16 aangewezen. Het betreft dus niet de aanwijzing van een nieuwe locatie, maar de verplaatsing van een bestaande locatie naar de locatie tegenover Punter 10 16. Naar het oordeel van de Afdeling heeft het college niet inzichtelijk gemaakt waarom het tot deze verplaatsing van de aanbiedlocatie is overgegaan. Daarbij is van belang dat bij de locatie ter hoogte van Punter 10 02 de kortste afstand tot de dichtstbijzijnde woning ongeveer 25 m bedraagt, terwijl bij de locatie tegenover Punter 10 16 die afstand ongeveer 13 m is. Dit verschil in afstand wordt vooral verklaard doordat in het geval van Punter 10 02, anders dan bij Punter 10 16, een tussenliggende groenstrook aanwezig is. Gelet daarop ligt het voor de hand dat, voor zover omwonenden overlast ondervinden van het aanbieden van restafval, die overlast door de verplaatsing eerder toeneemt dan afneemt. Het college heeft niet duidelijk kunnen maken waarom er, zoals het stelt, op de nu voorziene locatie minder risico op bijplaatsingen zou bestaan dan op de bestaande locatie, nog daargelaten dat tegen het bijplaatsen van afval handhavend kan worden opgetreden. Daarbij acht de Afdeling het verder van belang dat de nu voorziene locatie zich in een doodlopende straat bevindt. De oude locatie ligt daarentegen aan een doorgaande weg waarmee doorstroming en bereikbaarheid beter gegarandeerd lijken. Met de ligging aan een doorgaande weg lijkt ook de sociale controle op de nu voorziene locatie geen doorslaggevende factor. Verder is bij de behandeling van het beroep naar voren gekomen dat op beide locaties kabels en/of leidingen liggen die voor de aanleg van een ORAC zouden moeten worden verlegd. Van een verschil in de aard van de kabels en/of leidingen dat maakt dat een ORAC bij Punter 10 16 gemakkelijker en voordeliger kan worden gerealiseerd dan bij Punter 10 02, is daarbij niet gebleken. Ook in zoverre heeft het college dan ook niet duidelijk gemaakt waarom het heeft besloten tot het verplaatsen van de aanbiedlocatie.
3.2.    Het voorgaande betekent dat het college de verplaatsing naar de voorziene locatie onvoldoende heeft gemotiveerd.
Het betoog slaagt.
Conclusie
4.       Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit moet worden vernietigd wegens strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht.
5.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden, omdat van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen niet is gebleken. Zo is niet gebleken dat [appellant] en anderen zijn bijgestaan door een beroepsmatig rechtsbijstandverlener.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het beroep gegrond;
II.       vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Lelystad van 3 september 2024, met kenmerk 428763, voor zover daarbij de locatie ter hoogte van Punter 10 16 (locatie 1519) is aangewezen;
III.      gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Lelystad aan [appellant] en anderen het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 187,00 vergoedt, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen het college aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan.
Aldus vastgesteld door mr. P.H.A. Knol, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C. Sparreboom, griffier.
w.g. Knol
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Sparreboom
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 17 september 2025
195-1168