BRS.25.000347
Datum uitspraak: 22 september 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
[appellant],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, van 4 maart 2025 in zaak nr. NL24.37981 in het geding tussen:
[appellant]
en
de minister van Asiel en Migratie.
Procesverloop
Op 26 september 2024 heeft de minister een eerder genomen terugkeerbesluit aangevuld.
Bij uitspraak van 4 maart 2025 heeft de rechtbank het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft appellant, vertegenwoordigd door mr. R.C. van den Berg, advocaat in Tilburg, hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
1. Appellant klaagt in zijn eerste grief dat de rechtbank een onjuist terugkeerbesluit heeft aangemerkt als het rechtsgeldige terugkeerbesluit. Uit het dossier volgt dat de minister op 30 november 2012, 23 oktober 2016 en 31 oktober 2018 terugkeerbesluiten heeft genomen. Zoals de minister blijkens het proces-verbaal van de zitting bij de rechtbank terecht heeft toegelicht en appellant terecht betoogt, is het terugkeerbesluit van 30 november 2012 het rechtsgeldige terugkeerbesluit. Appellant heeft namelijk geen gevolg gegeven aan deze terugkeerverplichting, zodat dit terugkeerbesluit niet is uitgewerkt. Gelet hierop betoogt appellant terecht dat de besluiten van 23 oktober 2016 en 31 oktober 2018 onverplicht zijn genomen. Alleen al daarom hebben deze geen nieuwe rechtsgevolgen ten opzichte van het terugkeerbesluit van 30 november 2012, waardoor dit geen besluiten zijn in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb.
Omdat de minister in de aanvulling van 26 september 2024 alleen heeft verwezen naar het onverplicht genomen terugkeerbesluit van 31 oktober 2018, is deze aanvulling ook geen besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb waartegen op grond van artikel 8:1 van de Awb beroep kon worden ingesteld. Dat betekent dat de rechtbank zich onbevoegd had moeten verklaren om kennis te nemen van het beroep tegen deze aanvulling. De Afdeling wijst op haar uitspraak van 27 oktober 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2369, onder 4. 1.1. De grief slaagt.
2. Het hoger beroep is gegrond. De Afdeling vernietigt de uitspraak van de rechtbank. Het is niet nodig wat appellant verder heeft aangevoerd te bespreken. De Afdeling verklaart de rechtbank alsnog onbevoegd om kennis te nemen van het door appellant ingestelde beroep tegen de aanvulling van 26 september 2024. De minister moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, van 4 maart 2025 in zaak nr. NL24.37981;
III. verklaart de rechtbank onbevoegd om van het door appellant ingestelde beroep kennis te nemen;
IV. veroordeelt de minister van Asiel en Migratie tot vergoeding van bij appellant in verband met de behandeling van het hoger beroep
opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 907,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. J.C.A. de Poorter, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S.S. Jiawan, griffier.
w.g. De Poorter
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Jiawan
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 22 september 2025
1017