ECLI:NL:RVS:2025:4447

Raad van State

Datum uitspraak
18 september 2025
Publicatiedatum
18 september 2025
Zaaknummer
202501643/3/R4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening omgevingsvergunning voor loods in strijd met bestemmingsplan

Op 18 september 2025 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak over een omgevingsvergunning voor het bouwen van een loods op een perceel in Joppe, gemeente Lochem. Het college van burgemeester en wethouders van Lochem had op 27 maart 2023 een omgevingsvergunning verleend aan [partij] voor de bouw van een loods van 1.300 m². Echter, er was onduidelijkheid over het gebruik van de loods, aangezien het bestemmingsplan het gebruik voor groothandel niet toestond. [verzoeker] vreesde dat de loods in strijd met het bestemmingsplan zou worden gebruikt voor de groothandel in landbouwmachines.

Na een bezwaarprocedure had het college op 29 september 2023 de omgevingsvergunning geweigerd, maar de rechtbank Gelderland verklaarde op 5 maart 2025 het beroep van [partij] gegrond en vernietigde de weigering. [verzoeker] ging in hoger beroep en vroeg om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter had eerder op 5 september 2025 een voorlopige voorziening getroffen door de besluiten van 27 maart 2023 en 28 mei 2025 te schorsen, omdat [partij] zonder toestemming was begonnen met de bouw van de loods.

In de uitspraak van 18 september 2025 handhaafde de voorzieningenrechter de voorlopige voorziening, omdat er twijfels bestonden over de bedoelingen van [partij] met de loods. De voorzieningenrechter oordeelde dat het college van burgemeester en wethouders van Lochem de proceskosten van [verzoeker] moest vergoeden, evenals het griffierecht. De uitspraak benadrukt het belang van het bestemmingsplan en de noodzaak om te onderzoeken of de landbouwmachines op het perceel daadwerkelijk voor agrarische doeleinden worden gebruikt.

Uitspraak

202501643/3/R4.
Datum uitspraak: 18 september 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State over de opheffing of wijziging van de bij uitspraak van 5 september 2025 in zaak nr. 202501643/4/R4 getroffen voorlopige voorziening (artikel 8:87 van de Algemene wet bestuursrecht), hangende het hoger beroep van:
[verzoeker], wonend in Joppe, gemeente Lochem,
verzoeker,
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 5 maart 2025 in zaak nr. 23/7357 in het geding tussen:
[partij]
en
het college van burgemeester en wethouders van Lochem.
Procesverloop
Bij besluit van 27 maart 2023 heeft het college aan [partij] een omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van een loods op het perceel [locatie] in Joppe, gemeente Lochem (hierna: het perceel).
Bij besluit van 29 september 2023 heeft het college het door [verzoeker] daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard en alsnog de omgevingsvergunning geweigerd.
Bij uitspraak van 5 maart 2025 heeft de rechtbank het door [partij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 29 september 2023 vernietigd en het college opgedragen om een nieuw besluit op bezwaar tenemen met inachtneming van deze uitspraak.
Tegen deze uitspraak heeft [verzoeker] hoger beroep ingesteld.
[partij] heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Bij besluit van 28 mei 2025 heeft het college een nader besluit genomen.
[verzoeker] heeft gronden ingediend tegen het besluit van 28 mei 2025.
[verzoeker] heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Bij uitspraak van 5 september 2025 in zaak nr. 202501643/4/R4 heeft de voorzieningenrechter bij wijze van ordemaatregel de voorlopige voorziening getroffen dat de besluiten van 27 maart 2023 en 28 mei 2025 worden geschorst.
De voorzieningenrechter heeft de zaak op de zitting van 10 september 2025 behandeld, waar [verzoeker], bijgestaan door mr. M.J. Smaling, rechtsbijstandverlener in Utrecht, en het college, vertegenwoordigd door mr. R.H. Vossebeld, zijn verschenen. Verder is op de zitting [partij] als partij gehoord.
Overwegingen
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
1.       Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet, dan blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo).
De aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend op 13 januari 2023. Dat betekent dat in dit geval de Wabo, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
Inleiding
2.       Op het perceel is het bestemmingsplan "Buitengebied Lochem 2010" van toepassing. Het perceel heeft de enkelbestemming "Agrarisch". Op het perceel staat onder meer een bedrijfswoning waarin [partij] woont. Uit het Handelsregister van de Kamer van Koophandel blijkt dat [partij] op het perceel een eenmanszaak heeft ingeschreven die zich bezighoudt met het telen van voedergewassen en met groothandel in landbouwmachines, werktuigen en tractoren. [partij] heeft een omgevingsvergunning aangevraagd voor het bouwen van een loods met een grondoppervlak van 1.300 m². Tussen partijen is niet in geschil dat op grond van het bestemmingsplan het perceel niet mag worden gebruikt voor de groothandel van [partij]. Volgens [partij] voert hij op het perceel alleen kantoorwerkzaamheden uit voor zijn groothandel en staat zijn handelswaar bij een bedrijf in Lochem waar hij mee samenwerkt. [verzoeker] vreest echter dat de loods geheel of gedeeltelijk in strijd met het bestemmingsplan zal worden gebruikt voor de groothandel in landbouwmachines, werktuigen en tractoren.
3.       In het besluit van 28 mei 2025 heeft het college de in het besluit van 27 maart 2023 verleende omgevingsvergunning in stand gelaten onder toevoeging van een voorwaarde voor de inwerkingtreding. Omdat [verzoeker] op 25 augustus 2025 vermoedde dat [partij] ging beginnen met het bouwen van de loods, heeft hij de voorzieningenrechter verzocht om de verleende omgevingsvergunning te schorsen. In het kader van de planning om dat verzoek op zitting te behandelen heeft [partij] toegezegd hij niet eerder dan half oktober 2025 met de bouw van de loods gaat beginnen. In weerwil daarvan is [partij] begin september gestart met het bouwen van de loods zonder de voorzieningenrechter daarvan op de hoogte te stellen. Omdat een loods in korte tijd kan worden opgetrokken en er geen gelegenheid was om partijen tijdig op zitting te horen, heeft de voorzieningenrechter in de uitspraak van 5 september 2025 een ordemaatregel getroffen door bij wijze van voorlopige voorziening de besluiten van 27 maart 2023 en 28 mei 2025 te schorsen. Omdat [partij] die ordemaatregel heeft genegeerd door de bouwactiviteiten voort te zetten, heeft het college [partij] in het besluit van 8 september 2025 met een dwangsom gelast om het bouwen van de loods te staken en gestaakt te houden.
4.       De voorzieningenrechter zal hierna beoordelen of er aanleiding bestaat de getroffen voorlopige voorziening op te heffen of te wijzigen.
De beoordeling
5.       Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
6.       [verzoeker] betoogt dat het college, in navolging van de rechtbank, niet heeft onderkend dat onvoldoende vaststaat of de loods in strijd met het bestemmingsplan zal worden gebruikt. [verzoeker] acht aannemelijk dat [partij] de loods ook zal gebruiken voor zijn groothandel, gelet op de omvang van de loods en de omstandigheid dat onduidelijk is wat de verwachte teeltopbrengst van [partij] is.
6.1.    De Afdeling heeft eerder overwogen dat bij de beoordeling van een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een bouwwerk ervan dient te worden uitgegaan dat het bouwwerk zal worden gebruikt op de wijze zoals is omschreven in de aanvraag, tenzij redelijkerwijs valt aan te nemen dat het bouwwerk uitsluitend of mede zal worden gebruikt voor andere doeleinden. De voorzieningenrechter verwijst bij wijze van voorbeeld naar de uitspraak van de Afdeling van 7 maart 2018, ECLI:NL:RVS:2018:761, onder 4.1.
6.2.    De rechtbank heeft onweersproken vastgesteld dat uit de aanvraag niet blijkt dat de loods wordt aangevraagd ten behoeve van de groothandel van [partij]. Op de zitting heeft het college toegelicht dat een toezichthouder recent bij een controle een grote hoeveelheid landbouwmachines op het perceel heeft waargenomen en dat niet aannemelijk is dat [partij] al die machines gebruikt voor zijn grondgebonden agrarische bedrijf. [partij] heeft op de zitting te kennen gegeven dat er tijdens die controle 44 landbouwmachines op het perceel stonden, dat die machines er al jaren staan en dat hij die machines gebruikt voor zijn teeltactiviteiten. [partij] heeft toegelicht dat hij momenteel vooral mais bebouwt, maar dat hij ook andere gewassen wil gaan verbouwen, waarvoor hij weer andere machines zal aanschaffen en dat hij al zijn landbouwmachines in de loods wil plaatsen.
6.3.    Het standpunt van [partij] dat hij de loods uitsluitend gaat gebruiken voor zijn grondgebonden agrarische bedrijf roept twijfel op. De voorzieningenrechter neemt hierbij in aanmerking dat niet in geschil is dat op het perceel een grote hoeveelheid landbouwmachines staat en dat [partij] naast zijn agrarische bedrijfsvoering ook in landbouwmachines handelt. Verder neemt de voorzieningenrechter in aanmerking dat het college op de zitting het standpunt heeft ingenomen dat het onwaarschijnlijk is dat [partij] 44 landbouwmachines nodig heeft voor zijn agrarische bedrijfsvoering en dat [partij] in reactie daarop alleen heeft opgemerkt dat het college geen verstand van zaken heeft en denkt dat hij zijn land met een spade kan bewerken.
6.4.    Zoals gezegd kan de vergunning alleen worden geweigerd als "redelijkerwijs valt aan te nemen dat het bouwwerk uitsluitend of mede zal worden gebruikt voor andere doeleinden". Deze voorlopigevoorzieningprocedure leent zich er niet voor om voldoende duidelijk te krijgen of dat hier wel of niet speelt. Er is aanleiding om de getroffen voorlopige voorziening te handhaven, omdat [partij] veel twijfel heeft opgeroepen over zijn bedoelingen met de loods en hij bovendien geen belangen heeft gesteld op grond waarvan het laten voortduren van de voorlopige voorziening onevenredig zou zijn. Om te zorgen dat in de bodemprocedure de feiten duidelijker liggen, is het verstandig als het college ruim voor de zitting in de bodemprocedure onderzoekt of de landbouwmachines die op het perceel staan, worden gebruikt voor het grondgebonden agrarische bedrijf van [partij].
7.       Het college moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        handhaaft de bij de uitspraak van 5 september 2021 in zaak nr. 202501643/4/R4 getroffen voorlopige voorziening;
II.       veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Lochem tot vergoeding van bij [verzoeker] in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een
bedrag van € 1.814,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
III.      gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Lochem het door [verzoeker] voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 289,00 vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. D.A. Verburg, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. W.J.C. Robben, griffier.
w.g. Verburg
voorzieningenrechter
w.g. Robben
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 18 september 2025
610