ECLI:NL:RVS:2025:4448

Raad van State

Datum uitspraak
18 september 2025
Publicatiedatum
18 september 2025
Zaaknummer
202407957/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vrijheidsontnemende maatregel opgelegd door de minister van Asiel en Migratie

Op 18 september 2025 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep van de minister van Asiel en Migratie tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De rechtbank had op 23 december 2024 geoordeeld dat de vrijheidsontnemende maatregel die op 7 december 2024 aan betrokkene was opgelegd, voor een deel gegrond was. De rechtbank oordeelde dat de wijze van tenuitvoerlegging van de maatregel onrechtmatig was, omdat het Justitieel Complex Schiphol niet als een gespecialiseerde bewaringsaccommodatie kan worden aangemerkt volgens de Opvangrichtlijn. De minister heeft hiertegen hoger beroep ingesteld.

In de uitspraak van 18 september 2025 heeft de Raad van State de eerdere uitspraak van de rechtbank gedeeltelijk vernietigd. De Afdeling oordeelde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat de tenuitvoerlegging van de grensdetentie onrechtmatig was. De Afdeling bevestigde echter de uitspraak van de rechtbank voor het overige. Het verzoek om schadevergoeding van betrokkene werd afgewezen, en de minister werd niet verplicht om proceskosten te vergoeden. De uitspraak benadrukt de juridische interpretatie van de detentieomstandigheden en de toepassing van de Opvangrichtlijn in het kader van de vrijheidsontneming.

De uitspraak is van belang voor de rechtspraktijk rondom vreemdelingenrecht en de voorwaarden waaronder vrijheidsontnemende maatregelen kunnen worden opgelegd en uitgevoerd. De Raad van State heeft hiermee een belangrijke rol gespeeld in de toetsing van de rechtmatigheid van dergelijke maatregelen.

Uitspraak

202407957/1/V3.
Datum uitspraak: 18 september 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de minister van Asiel en Migratie,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 23 december 2024 in zaak nr. NL24.49322 in het geding tussen:
[betrokkene]
en
de minister.
Procesverloop
Bij besluit van 7 december 2024 heeft de minister betrokkene een vrijheidsontnemende maatregel opgelegd.
Bij uitspraak van 23 december 2024 heeft de rechtbank het daartegen door betrokkene ingestelde beroep, voor zover gericht tegen de wijze van tenuitvoerlegging van de maatregel, gegrond verklaard en voor het overige ongegrond, de wijziging van de tenuitvoerlegging van de maatregel met ingang van die dag bevolen en de minister opgedragen betrokkene schadeloos te stellen.
Tegen deze uitspraak heeft de minister hoger beroep ingesteld.
Betrokkene, vertegenwoordigd door mr. F.H. Bruggink, advocaat in Den Haag, heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Overwegingen
1.       De minister komt terecht op tegen het oordeel van de rechtbank dat het Justitieel Complex Schiphol (hierna: JCS) geen gespecialiseerde bewaringsaccommodatie is in de zin van artikel 10, eerste lid, van de Opvangrichtlijn en dat de tenuitvoerlegging van de grensdetentie daarom onrechtmatig is. De Afdeling verwijst naar haar uitspraken van 29 januari 2025, ECLI:NL:RVS:2025:258, en 26 februari 2025, ECLI:NL:RVS:2025:789.
1.1.    De grief slaagt.
2.       Het hoger beroep is gegrond. De Afdeling vernietigt de uitspraak van de rechtbank, voor zover de rechtbank het beroep gericht tegen de wijze van tenuitvoerlegging van de vrijheidsontnemende maatregel gegrond heeft verklaard, de wijziging van de tenuitvoerlegging van de maatregel met ingang van die dag heeft bevolen en de minister heeft opgedragen betrokkene schadeloos te stellen. De Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank voor het overige. Omdat de Afdeling ook ambtshalve geen reden ziet om de grensdetentie onrechtmatig te achten, is het beroep alsnog ongegrond. Het verzoek om schadevergoeding wordt daarom afgewezen. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het hoger beroep gegrond;
II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, van 23 december 2024 in zaak nr. NL24.49322, voor zover de rechtbank het beroep gericht tegen de wijze van tenuitvoerlegging van de vrijheidsontnemende maatregel gegrond heeft verklaard, de wijziging van de tenuitvoerlegging van de maatregel met ingang van die dag heeft bevolen en de minister van Asiel en Migratie heeft opgedragen betrokkene schadeloos te stellen;
III.      bevestigt de uitspraak voor het overige;
IV.     verklaart het beroep ongegrond, voor zover dat gaat over de detentieomstandigheden in het JCS;
V.      wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Aldus vastgesteld door mr. M. Soffers, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.R. Kraak, griffier.
w.g. Soffers
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Kraak
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 18 september 2025
1020