ECLI:NL:RVS:2025:4472
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen niet in behandeling nemen aanvraag verblijfsvergunning regulier
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de mondelinge uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 19 augustus 2025 het beroep van appellant ongegrond verklaarde. Appellant had op 31 juli 2025 een aanvraag ingediend bij de minister van Asiel en Migratie voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, maar deze aanvraag werd niet in behandeling genomen. Appellant, vertegenwoordigd door mr. B.A. Palm, heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 22 september 2025 uitspraak gedaan. Het hoger beroep is ongegrond verklaard, waarbij de Afdeling bevestigt dat de rechtbank terecht oordeelde dat het hogerberoepschrift geen vragen bevatte die in het belang van de rechtseenheid, rechtsontwikkeling of rechtsbescherming beantwoord moesten worden. De Afdeling verwijst naar een eerdere uitspraak van 11 april 2025, waarin werd vastgesteld dat de besluitvorming niet onzorgvuldig is, zelfs als de minister in het voornemen in de Dublinprocedure niet expliciet ingaat op de individuele omstandigheden van een vreemdeling.
De Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat de minister geen proceskosten hoeft te vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. C.M. Wissels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. D.C.M. van Trappen, griffier.