ECLI:NL:RVS:2025:4504
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen afwijzing aanvraag EU-verblijfsvergunning door staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, die op 1 augustus 2025 het beroep van de appellant niet-ontvankelijk heeft verklaard. De appellant had een aanvraag ingediend voor een EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen of een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd, welke op 14 december 2023 door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid werd afgewezen. Na een ongegrond verklaard bezwaar op 8 maart 2024, heeft de rechtbank de zaak behandeld. De rechtbank oordeelde dat de appellant niet ontvankelijk was in zijn beroep, wat de appellant niet kon aanvechten in hoger beroep. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat het hoger beroep ongegrond is. De rechtbank heeft op goede gronden geoordeeld en de Afdeling neemt de motivering van de rechtbank over. De minister van Asiel en Migratie hoeft geen proceskosten te vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. C.M. Wissels, lid van de enkelvoudige kamer, in aanwezigheid van N. Capel LLM, griffier.