ECLI:NL:RVS:2025:451

Raad van State

Datum uitspraak
6 februari 2025
Publicatiedatum
6 februari 2025
Zaaknummer
202406203/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing verblijfsvergunning asiel door minister van Asiel en Migratie

Op 6 februari 2025 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep van een vreemdeling tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd door de minister van Asiel en Migratie. De aanvraag was op 19 juli 2024 afgewezen, waarna de rechtbank Den Haag op 1 oktober 2024 het beroep van de vreemdeling ongegrond verklaarde. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. S.J. Koolen, heeft hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

De Raad van State oordeelde dat de rechtbank terecht had vastgesteld dat de vreemdeling niet tot een specifieke sociale groep behoort, zoals bedoeld in artikel 10, eerste lid, aanhef en onder d, van de Kwalificatierichtlijn. Bovendien werd geoordeeld dat de vreemdeling niet aannemelijk had gemaakt dat hij bij terugkeer naar Somalië een reëel risico loopt op onmenselijke behandeling. Het hoger beroep leidde niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, en de Raad van State bevestigde de eerdere uitspraak.

De beslissing houdt in dat de minister geen proceskosten hoeft te vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. J.H. van Breda, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. D.I. Schipper, griffier. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 6 februari 2025.

Uitspraak

202406203/1/V3.
Datum uitspraak: 6 februari 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, van 1 oktober 2024 in zaak nr. NL24.29798 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de minister van Asiel en Migratie.
Procesverloop
Bij besluit van 19 juli 2024 heeft de minister een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.
Bij uitspraak van 1 oktober 2024 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. S.J. Koolen, advocaat in Utrecht, hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
1.       Het hoger beroep leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de minister zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de vreemdeling niet behoort tot een specifieke sociale groep, als bedoeld in artikel 10, eerste lid, aanhef en onder d, van de Kwalificatierichtlijn, en dat van hem kan worden verwacht dat hij zich bij terugkeer naar Somalië aanpast aan de geldende normen en waarden. De vreemdeling heeft verder ook niet aannemelijk gemaakt dat hij bij terugkeer een reëel risico loopt op onmenselijke behandeling.
1.1.    Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
2.       Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Breda, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. D.I. Schipper, griffier.
w.g. Van Breda
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Schipper
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 6 februari 2025
872