ECLI:NL:RVS:2025:4551

Raad van State

Datum uitspraak
24 september 2025
Publicatiedatum
24 september 2025
Zaaknummer
202501704/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toelating tot BOL-entree-opleiding en psychodiagnostisch onderzoek in het onderwijs

In deze zaak heeft de Raad van State uitspraak gedaan over de toelating van [appellant] tot de BOL-entree-opleiding, profiel Assistent Mobiliteitsbranche, aangeboden door het Graafschap College. De Manager Entree Onderwijs heeft op 18 september 2023 aan [appellant] meegedeeld dat hij niet wordt aangenomen. Dit besluit is door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 24 december 2024 vernietigd, omdat het niet toelaten van [appellant] in strijd was met artikel 8.1.1b van de Wet educatie en beroepsonderwijs (Web). De Afdeling oordeelde dat het begrip 'handicap' ruim moet worden geïnterpreteerd en dat [appellant] recht heeft op ondersteuning. Het College van Bestuur (CvB) mocht echter geen psychodiagnostisch onderzoek als voorwaarde voor inschrijving stellen, maar enkel om de benodigde ondersteuning te bepalen.

Na de uitspraak van 24 december 2024 heeft [appellant] opnieuw beroep ingesteld, omdat het CvB geen nieuwe beslissing had genomen op zijn bezwaar. De Afdeling heeft vastgesteld dat het CvB uiterlijk op 4 februari 2025 een beslissing had moeten nemen, maar dit is niet gebeurd. Tijdens de zitting op 16 juli 2025 heeft [appellant] aangegeven bereid te zijn mee te werken aan een psychodiagnostisch onderzoek, maar dat hij een eerlijke kans wil om deel te nemen aan de opleiding. De Afdeling heeft geoordeeld dat het CvB geen beslissing meer hoeft te nemen op het bezwaar van [appellant] tegen de beslissing van 18 september 2023, omdat het verzoek om toelating per 1 augustus 2024 niet meer relevant is. De Afdeling heeft het beroep gegrond verklaard en het CvB opgedragen het griffierecht aan [appellant] te vergoeden.

Uitspraak

202501704/1/A2.
Datum uitspraak: 24 september 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend in [woonplaats],
appellant,
en
het College van Bestuur van het Graafschap College (hierna: het CvB),
verweerder.
Procesverloop
Bij beslissing van 18 september 2023 heeft de Manager Entree Onderwijs (hierna: de manager), namens het CvB, aan [appellant] laten weten dat hij niet wordt aangenomen voor de BOL-entree-opleiding, profiel Assistent Mobiliteitsbranche (hierna: de entree-opleiding).
Bij beslissing van 25 april 2024 heeft de manager, namens het CvB, naar aanleiding van het daartegen door [appellant] gemaakte bezwaar aan [appellant] laten weten dat hij nog niet wordt toegelaten tot de entree-opleiding en heeft de manager voorwaarden aan de toelating voor het studiejaar 2024-2025 gesteld.
Bij uitspraak van 24 december 2024, ECLI:NL:RVS:2024:5418, heeft de Afdeling het beroep dat [appellant] heeft ingesteld tegen de beslissing op bezwaar van 25 april 2025 gegrond verklaard, deze beslissing vernietigd en het CvB opgedragen om binnen zes weken na verzending van haar uitspraak met inachtneming van wat hierin is overwogen een nieuwe beslissing te nemen op het door [appellant] gemaakte bezwaar.
Wegens het uitblijven van een nieuwe beslissing op bezwaar heeft [appellant] beroep ingesteld.
Het CvB heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 juli 2025, waar [appellant], in het bijzijn van [persoon] van Pardijs Begeleiding, en het CvB, vertegenwoordigd door mr. C.M.A. Uitterhoeve en -per videoverbinding- R. van Wijk, zijn verschenen.
Overwegingen
Opdracht van de Afdeling
1.       De Afdeling heeft bij haar uitspraak van 24 december 2024 geoordeeld dat het niet toelaten van [appellant] tot de entree-opleiding in strijd is met artikel 8.1.1b van de Wet educatie en beroepsonderwijs (hierna: Web). De Afdeling is het CvB erin gevolgd dat het begrip ‘handicap’ in artikel 8.1.3a van de Web in het belang van de betrokken student ruim moet worden gelezen en dat bij [appellant] sprake is van een handicap in de zin van artikel 8.1.3a van de Web. De Afdeling acht het ook begrijpelijk dat het CvB wil vaststellen wat precies de aard en gevolgen van deze handicap zijn, om zo de juiste afspraken voor ondersteuning te kunnen maken. Het CvB mocht de voorwaarde van een psychodiagnostisch onderzoek echter niet als voorwaarde stellen voor inschrijving, maar alleen om het doel van artikel 8.1.3a van de Web te dienen.
Beroep van [appellant]
2.       [appellant] betoogt dat het CvB nog steeds geen beslissing heeft genomen en nog onverminderd een psychodiagnostisch onderzoek van hem verlangt. Volgens [appellant] heeft de manager hem bij een gesprek op 20 maart 2025 laten weten dat, afhankelijk van de uitkomst daarvan, de inschrijving opnieuw kan worden geweigerd als blijkt dat de door hem benodigde ondersteuning niet kan worden aangeboden.
Standpunt van het CvB
3.       Het CvB heeft zich op het standpunt gesteld dat de Afdeling niet bevoegd is omdat het beroep van [appellant] moet worden opgevat als een klacht, die het CvB intern afhandelt. Volgens het CvB is een nieuwe intakeprocedure opgestart, in welk verband [appellant] is verzocht om ofwel een psychodiagnostisch onderzoek, ofwel medische stukken in te dienen. Het CvB wil voorafgaand aan de inschrijving beoordelen of [appellant] voldoende ondersteund kan worden. Omdat [appellant] vooralsnog niet aan dit verzoek heeft voldaan, heeft het CvB geen nieuwe beslissing genomen.
Beoordeling
4.       Er liggen drie geschilpunten voor die de Afdeling afzonderlijk zal beoordelen. Daarna zal zij afronden met een conclusie.
Bevoegdheid van de Afdeling
5.       Het beroep van [appellant] wordt opgevat als een beroep dat gericht is tegen het niet tijdig nemen van een beslissing, zoals bedoeld in artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). Dit betekent dat de Afdeling bevoegd is van dat beroep kennis te nemen.
Uitvoering van de opdracht van de Afdeling
6.       Ter uitvoering van de uitspraak van de Afdeling van 24 december 2024 had het CvB uiterlijk op 4 februari 2025 een nieuwe beslissing moeten hebben genomen op het door [appellant] tegen de beslissing van 18 september 2023 ingediende bezwaarschrift. Dit bezwaarschrift betrof de weigering hem per 1 augustus 2024 toe te laten tot de entree-opleiding. Dit is niet gebeurd. Dit betekent dat [appellant] terecht klaagt dat het CvB geen uitvoering heeft gegeven aan de opdracht van de Afdeling.
6.1.    Op de zitting heeft [appellant] toegelicht dat hij bereid is mee te werken aan een psychodiagnostisch onderzoek, mits de uitkomst daarvan onbevooroordeeld en welwillend zal worden beoordeeld. Hij wil een eerlijke kans om deel te nemen aan de entree-opleiding, omdat hij er naar zijn zeggen klaar voor is. Tijdens het gesprek op 20 maart 2025 ontstond bij hem de indruk dat hij die kans niet kreeg. Gelet op de inmiddels verstreken tijd is het moment waarop hij met de opleiding kan beginnen minder relevant voor hem geworden; ook het schooljaar 2026-2027 vindt hij aanvaardbaar.
6.2.    Dit betekent dat [appellant] geen belang meer heeft bij de opdracht van de Afdeling aan het CvB om alsnog een nieuwe beslissing op het bezwaar tegen de beslissing van 18 september 2023 te nemen. Dat bezwaar betreft immers het verzoek om toelating en inschrijving aan de entree-opleiding per 1 augustus 2024. Dat is op dit moment niet meer aan de orde. De Afdeling zal daarom op grond van artikel 8:55d, derde lid, van de Awb als voorziening bepalen dat het CvB geen uitvoering meer hoeft te geven aan deze opdracht van de Afdeling.
6.3     De Afdeling wijst [appellant] er volledigheidshalve op dat hij tijdig een nieuw verzoek om inschrijving moet doen, als hij dat wenst. Daarvoor overweegt de Afdeling het navolgende.
Voldoen aan verzoek op grond van artikel 8.1.3a, eerste lid, van de Web
7.       Ter zitting zijn partijen het erover eens geworden dat de ondersteuningsbehoefte van [appellant] het best kan worden vastgesteld met een psychodiagnostisch onderzoek. Partijen zijn verdeeld over de vraag of het CvB toelating en inschrijving van [appellant] dan toch nog kan weigeren.
7.1.    Voorop wordt gesteld dat het gelet op artikel 8.1.3a van de Web noodzakelijk is dat [appellant] tijdig voldoet aan het verzoek om deel te nemen aan een psychodiagnostisch onderzoek en het beschikbaar stellen van de resultaten daarvan aan het CvB. Alleen dan kunnen al vóór begin van de opleiding de door de wetgever voorziene afspraken over de (mate van) extra ondersteuning worden gemaakt die hij nodig heeft. De extra ondersteuning kan dan immers bij aanvang van de opleiding optimaal worden afgestemd op zijn behoeften. Dit vergroot de kans op een positief studieadvies, dat voor een éénjarige opleiding, zoals hier aan de orde al na de eerste drie maanden van de opleiding volgt (artikel 8.1.7a, eerste lid, tweede volzin, van de Web). Ook kan daaruit blijken dat de onderwijsinstelling niet aan de ondersteuningsbehoefte kan voldoen. De Web bevat echter geen bepaling op grond waarvan het CvB bevoegd is om een psychodiagnostisch onderzoek als voorwaarde voor toelating en inschrijving te stellen of om op basis van de uitkomsten van het psychodiagnostisch onderzoek toelating en inschrijving alsnog te weigeren. Het is aan [appellant] of hij er voor kiest om aan de entree-opleiding te beginnen, ook als het CvB aangeeft niet of niet helemaal aan zijn ondersteuningsbehoefte te kunnen voldoen. Als hij dat doet of als hij niet of niet voldoende meewerkt aan het tijdig in kaart brengen van zijn ondersteuningsbehoefte loopt hij het risico dat de opleiding voortijdig moet worden beëindigd.
8.       Het beroep is gegrond. De Afdeling vernietigt het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit en bepaalt dat het CvB geen beslissing meer hoeft te nemen op het bezwaar van [appellant] tegen de beslissing van 18 september 2023.
9.       Het CvB hoeft geen proceskosten te vergoeden. Omdat het beroep gegrond is moet het CvB wel aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het beroep gegrond;
II.       vernietigt het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit;
III.      bepaalt dat het College van Bestuur van het Graafschap College geen beslissing op het bezwaar van [appellant] tegen de beslissing van 18 september 2023 meer hoeft te nemen;
IV.     gelast dat het College van Bestuur van het Graafschap College aan [appellant] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 53,00 vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.M. Willems, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. O. van Loon, griffier.
w.g. Willems
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Van Loon
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 24 september 2025
284-1159