ECLI:NL:RVS:2025:4569

Raad van State

Datum uitspraak
25 september 2025
Publicatiedatum
25 september 2025
Zaaknummer
202304327/1/V1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake verblijfsvergunning asiel en de beoordeling van de leeftijd van appellant

Op 25 september 2025 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep betreffende de verlening van een verblijfsvergunning asiel aan appellant. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 9 januari 2023 de aanvraag van appellant ingewilligd, maar de rechtbank Den Haag had in een eerdere uitspraak op 12 juni 2023 dit besluit vernietigd en de rechtsgevolgen in stand gelaten. Appellant, vertegenwoordigd door mr. W. Spijkstra, heeft hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

De Afdeling heeft in haar overwegingen vastgesteld dat de rechtbank niet voldoende heeft onderkend dat de leeftijdsschouwen door de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) en de Afdeling Vreemdelingenpolitie, Identificatie en Mensenhandel (AVIM) niet inzichtelijk zijn. De minister van Asiel en Migratie had de leeftijdsschouwen niet mogen betrekken bij haar standpunt over de twijfel aan de opgegeven leeftijd van appellant. De Afdeling concludeert dat de minister deugdelijk moet motiveren waarom zij uitgaat van de meerderjarigheid van appellant, wat in dit geval niet is gebeurd.

De uitspraak van de Afdeling vernietigt de eerdere uitspraak van de rechtbank voor zover deze de rechtsgevolgen van het besluit van 9 januari 2023 in stand heeft gelaten. Tevens wordt het besluit van 9 januari 2023 vernietigd voor zover het gaat om de geboortedatum van appellant. De minister wordt veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van appellant, die op € 907,00 zijn vastgesteld.

Uitspraak

202304327/1/V1.
Datum uitspraak: 25 september 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[appellant],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, van 12 juni 2023 in zaak nr. NL23.3474 in het geding tussen:
appellant
en
de minister van Asiel en Migratie.
Procesverloop
Bij besluit van 9 januari 2023 heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid een aanvraag van appellant om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, ingewilligd.
Bij uitspraak van 12 juni 2023 heeft de rechtbank het daartegen door appellant ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen daarvan in stand blijven.
Tegen deze uitspraak heeft appellant, vertegenwoordigd door mr. W. Spijkstra, advocaat in Leeuwarden, hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
1.       De rechtbank heeft in de uitspraak van 12 juni 2023 onbestreden overwogen dat de leeftijdsschouw van appellant door de IND niet inzichtelijk is. Appellant betoogt in de enige grief terecht dat de rechtbank niet heeft onderkend dat ook de leeftijdsschouw door de Afdeling Vreemdelingenpolitie, Identificatie en Mensenhandel (hierna: de AVIM) niet inzichtelijk is, omdat in het proces-verbaal een verbinding ontbreekt tussen de observaties en de bevindingen en de conclusies die de AVIM daaruit trekt. De Afdeling kan bovendien uit het verslag niet opmaken hoe de gedragingen en verklaringen van appellant hebben bijgedragen aan de conclusie dat er twijfel bestaat over zijn leeftijd en waarom deze gedragingen en verklaringen daartoe hebben geleid. Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 20 augustus 2025, ECLI:NL:RVS:2025:3801, onder 16.1 en 17.
1.1.    De Afdeling komt tot de conclusie dat beide schouwen niet inzichtelijk en concludent zijn. De minister mocht de leeftijdsschouwen daarom niet betrekken bij haar standpunt dat twijfel bestaat over de leeftijd die appellant heeft opgegeven. Dat neemt echter niet weg dat de minister met het oog op zorgvuldige besluitvorming nader onderzoek mocht doen naar de leeftijd van appellant. Uit de uitspraak van de Afdeling van 9 oktober 2024, ECLI:NL:RVS:2024:3992, onder 6.9 tot en met 7.3, volgt dat de minister daarbij moet uitgaan van de minderjarigheid van appellant en dat het aan haar is om het vermoeden van minderjarigheid te ontzenuwen.
1.2.    Appellant klaagt terecht over het oordeel van de rechtbank dat de minister deugdelijk heeft gemotiveerd waarom zij uitgaat van de meerderjarigheid van appellant. De minister heeft in de brief van 19 juli 2022 er alleen op gewezen dat appellant in Italië als meerderjarige staat geregistreerd. De minister heeft niet gemotiveerd dat zij heeft geïnformeerd onder welke omstandigheden appellant de verklaring over zijn leeftijd heeft afgelegd. De uitspraak van 9 oktober 2024, onder 6.9 tot en met 7.3, vereist dat wel. Ook blijkt uit het besluit van 9 januari 2023 niet dat de minister alle feiten en omstandigheden heeft meegewogen bij het beoordelen van de leeftijd van appellant. De minister heeft dus ondeugdelijk gemotiveerd waarom de twijfel over de minderjarigheid van appellant is weggenomen en waarom zij ervan uitgaat dat appellant meerderjarig is. De grief slaagt.
2.       Het hoger beroep is gegrond. De Afdeling vernietigt de uitspraak van de rechtbank voor zover de rechtbank heeft bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit van 9 januari 2023 in stand blijven en zij dat besluit geheel heeft vernietigd, wat dat laatste betreft omdat daarmee ten onrechte ook de verlening van de vergunning ongedaan is gemaakt. De Afdeling vernietigt het besluit van 9 januari 2023 voor zover dat gaat over de geboortedatum. Dit betekent dat de minister opnieuw moet motiveren van welke geboortedatum van appellant zij uitgaat. De minister moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het hoger beroep gegrond;
II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, van 12 juni 2023 in zaak nr. NL23.3474 voor zover de rechtbank de rechtsgevolgen van het besluit van 9 januari 2023 in stand heeft gelaten en zij dat besluit geheel heeft vernietigd;
III.      vernietigt het besluit van 9 januari 2023, V-[...], voor zover dat gaat over de geboortedatum;
IV.     veroordeelt de minister van Asiel en Migratie tot vergoeding van bij appellant in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 907,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. D.A. Verburg, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. E.E. Pronk, griffier.
w.g. Verburg
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Pronk
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 25 september 2025
1028