ECLI:NL:RVS:2025:4592

Raad van State

Datum uitspraak
29 september 2025
Publicatiedatum
29 september 2025
Zaaknummer
202408079/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen verlengingsbesluit overdrachtstermijn in vreemdelingenrecht

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door appellant tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 23 december 2024 het beroep tegen het verlengingsbesluit van de minister van Asiel en Migratie ongegrond heeft verklaard. De minister had appellant op 10 oktober 2024 geïnformeerd over de verlenging van de overdrachtstermijn met twaalf maanden. Appellant, vertegenwoordigd door mr. D.W.M. van Erp, heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 29 september 2025 uitspraak gedaan in deze zaak.

De Afdeling oordeelt dat het hoger beroep niet leidt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De reden hiervoor is dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden. De rechtsvraag die in het hoger beroep aan de orde is, is eerder door de Afdeling beantwoord, waardoor er geen aanleiding is om in dit geval anders te oordelen. De Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat de minister geen proceskosten hoeft te vergoeden.

Uitspraak

202408079/1/V3.
Datum uitspraak: 29 september 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[appellant],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 23 december 2024 in zaak nr. NL24.40219 in het geding tussen:
appellant
en
de minister van Asiel en Migratie.
Procesverloop
Bij brief van 10 oktober 2024 heeft de minister appellant in kennis gesteld van haar besluit om de overdrachtstermijn met twaalf maanden te verlengen (hierna: het verlengingsbesluit).
Bij uitspraak van 23 december 2024 heeft de rechtbank het door appellant tegen het verlengingsbesluit ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft appellant, vertegenwoordigd door mr. D.W.M. van Erp, advocaat in Utrecht, hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
1.       Het hoger beroep leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
1.1.    Het hoger beroep gaat namelijk over een rechtsvraag die eerder door de Afdeling is beantwoord (uitspraak van 10 september 2025, ECLI:NL:RVS:2025:4498, onder 3.2, over de vraag of er sprake kan zijn van onderduiken in de zin van artikel 29, tweede lid, van de Dublinverordening als er nog geen overdracht is gepland of mogelijk is). Het hoger beroep biedt geen reden hierover in dit geval anders te oordelen.
2.       Het hoger beroep is ongegrond. De Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. D.A. Verburg, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. T.W.A. Weber, griffier.
w.g. Verburg
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Weber
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 29 september 2025
846-1122