ECLI:NL:RVS:2025:4620
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen afwijzing machtiging tot voorlopig verblijf
Op 30 september 2025 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep van een appellant tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De aanvraag was afgewezen op 28 juli 2022. De staatssecretaris verklaarde het bezwaar van de appellant op 1 februari 2024 opnieuw ongegrond. De rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, heeft op 12 augustus 2024 het beroep van de appellant gegrond verklaard, de afwijzing vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen in stand blijven. De appellant, vertegenwoordigd door mr. L.I. Siers, heeft vervolgens hoger beroep ingesteld.
De Raad van State heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat het hoger beroep niet leidt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De rechtbank had terecht en op goede gronden geoordeeld. De Afdeling heeft de motivering van de rechtbank overgenomen en geconcludeerd dat het hogerberoepschrift geen vragen bevatte die in het belang van de rechtseenheid, rechtsontwikkeling of rechtsbescherming beantwoord moesten worden. Het hoger beroep is ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank is bevestigd. De minister van Asiel en Migratie hoeft geen proceskosten te vergoeden.
De uitspraak is gedaan door mr. V.V. Essenburg, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. E.E. Pronk, griffier, en is openbaar uitgesproken op 30 september 2025.