202401321/1/A3.
Datum uitspraak: 1 oktober 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
Stichting Blije Buren, gevestigd in Amsterdam,
appellante,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) van 19 januari 2024 in zaken nrs. 23/6912 en 23/6914 in het geding tussen:
de stichting
en
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam.
Procesverloop
Bij besluit van 25 april 2023 heeft het college aan de stichting medegedeeld dat haar woonboot in het belang van de ordening moet worden verwijderd en aan haar een last onder bestuursdwang opgelegd.
Bij besluit van 30 oktober 2023 heeft het college het door de stichting daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 19 januari 2024 heeft de rechtbank het door de stichting daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de stichting hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De stichting heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 8 september 2025, waar de stichting, vertegenwoordigd door [gemachtigde] en bijgestaan door mr. K.J.T.M. Hehenkamp, advocaat in Amsterdam, en het college, vertegenwoordigd door A. Alilaj en F.J. Timmermans, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. Het college heeft bij het besluit van 25 april 2023 de stichting verplicht de woonboot [woonboot] aan de [locatie] binnen een week op een andere plek af te meren omdat de woonboot de werking van de naastgelegen sluis verhinderde. Als de stichting de woonboot niet op tijd zou weghalen, dan zou het college de woonboot verwijderen. De woonboot is vervolgens op 17 mei 2023 door Nautisch Toezicht en Handhaving Openbare Ruimte Amsterdam weggesleept en in bewaring genomen. Het college heeft bij het besluit van 30 oktober 2023 het bezwaar van de stichting tegen deze last onder bestuursdwang ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft geoordeeld dat het college bevoegd was de woonboot weg te slepen en in bewaring te nemen. Gelet op de beginselplicht tot handhaving heeft het college ook van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Er is volgens de rechtbank voldoende grond om aan te nemen dat sprake is van hinder nu de schaag van de sluis slechts op korte afstand langs de woonboot beweegt. Wisselende waterstanden- en stromingen kunnen invloed hebben op de positie van de woonboot, de brandveiligheid kan in het geding komen en ook het onderhoud aan de sluis wordt bemoeilijkt.
Wettelijk kader
3. Artikel 3.2.4, eerste lid, van de Verordening op het binnenwater 2010 (hierna: Vob) luidt: "De kapitein of schipper dan wel de rechthebbende op een vaartuig of object te water is verplicht dit naar elders te verhalen indien dat naar het oordeel van het college in het belang van ordening, openbare orde, veiligheid of milieu noodzakelijk is."
Hoger beroep
4. De stichting betoogt in hoger beroep dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de woonboot ter plaats hinder veroorzaakte en het college bevoegd was de last onder bestuursdwang op te leggen en van die bevoegdheid gebruik heeft moeten maken. Volgens de stichting hindert de plaatsing van de woonboot de werking van de sluis niet. Een zowel bij de rechtbank als bij de Afdeling door de stichting getoonde filmopname van het openen van de sluis laat zien dat de zogenoemde schaag van de sluisdeur de woonboot niet raakt. Weersomstandigheden en verandering van het waterpeil kunnen de situatie veranderen, maar dat maakt volgens de stichting niet dat het vastliggen op een afstand van circa 20 centimeter van de schaag zorgt voor hinder in de zin van de Vob. Het had volgens de stichting op de weg van de rechtbank gelegen om deskundig advies in te winnen. Ook heeft de rechtbank zonder nadere uitleg aangenomen dat de koppeling van de woonboot aan bomen ervoor kan zorgen dat de woonboot losser kan komen te zitten. De stichting betoogt ten slotte dat de woonboot door professionele slepers op een veilige wijze is afgemeerd.
Beoordeling
5. De Afdeling volgt het oordeel van de rechtbank en de overwegingen waarop dat oordeel is gebaseerd. Zij ziet in wat de stichting hiertegen heeft aangevoerd geen aanleiding anders te oordelen. Er is, zoals de rechtbank ook heeft overwogen, voldoende grond om aan te nemen dat sprake is van hinder zodat het college de stichting kon verplichten om de woonboot naar elders te verhalen. Ondanks dat de schaag bij het sluiten van de sluis de woonboot net niet raakt, is de afstand van 15 tot 20 centimeter dusdanig kort dat wisselende waterstanden en -stromingen invloed kunnen hebben op de ligging van de woonboot, waardoor niet kan worden uitgesloten dat de boot alsnog de schaag zal blokkeren. Ook heeft het college op de zitting bij de Afdeling toegelicht dat door de ligging van de woonboot er onvoldoende manoeuvreerruimte is om onderhoud aan de sluis te verrichten en de woonboot met het oog op de brandveiligheid te dicht op de sluis is afgemeerd. Dat professionele slepers, zoals de stichting stelt, de woonboot op een veilige wijze hebben afgemeerd, betekent, wat daar verder ook van zij, niet dat het college niet mocht aannemen dat sprake is van hinder. De Afdeling ziet ten slotte niet in waarom de rechtbank deskundig advies had moeten inwinnen. Zoals de rechtbank terecht heeft geoordeeld kan ondanks de afstand van minimaal 15 tot 20 centimeter tussen de woonboot en de sluis nog steeds sprake zijn van hinder.
Conclusie
6. Het hoger beroep is ongegrond. De Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
7. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. G.T.J.M. Jurgens, voorzitter, en mr. E.A. Minderhoud en mr. M. Soffers, leden, in tegenwoordigheid van mr. I.W.M.J. Bossmann, griffier.
w.g. Jurgens
voorzitter
w.g. Bossmann
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 1 oktober 2025
314-1104