ECLI:NL:RVS:2025:4648

Raad van State

Datum uitspraak
1 oktober 2025
Publicatiedatum
1 oktober 2025
Zaaknummer
202500717/1/R4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing handhavingsverzoek bijgebouw in strijd met bestemmingsplan

Op 1 oktober 2025 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep van [appellante] tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland. De zaak betreft een handhavingsverzoek van [appellante] tegen een bijgebouw dat [partij] heeft gerealiseerd aan de [locatie] in Garderen. Het college van burgemeester en wethouders van Barneveld heeft het verzoek van [appellante] om handhavend op te treden afgewezen, omdat er volgens hen geen strijd was met het bestemmingsplan. De rechtbank Gelderland heeft deze afwijzing bevestigd en het beroep van [appellante] ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft [appellante] betoogd dat het bijgebouw te dicht op haar garage staat en dat het in strijd met het bestemmingsplan wordt gebruikt. De Afdeling heeft echter geoordeeld dat het college terecht geen handhavend optreden heeft overwogen, omdat er geen overtreding van het bestemmingsplan is vastgesteld. De Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat het hoger beroep ongegrond is. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

202500717/1/R4.
Datum uitspraak: 1 oktober 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend in Garderen, gemeente Barneveld,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 31 december 2024 in zaak nr. 23/5068 in het geding tussen:
[appellante]
en
het college van burgemeester en wethouders van Barneveld.
Procesverloop
Bij besluit van 29 november 2022 heeft het college het verzoek van [appellante] om handhavend op te treden tegen het bijgebouw dat [partij] heeft gerealiseerd aan de [locatie] in Garderen, afgewezen.
Bij besluit van 21 juni 2023 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 31 december 2024 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellante] heeft een nader stuk ingediend.
Ook [partij] heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 september 2025, waar [appellante] en het college, vertegenwoordigd door mr. M.M. Mulder, zijn verschenen.
Overwegingen
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
1.       Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een verzoek om handhaving van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo) is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet, dan blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op dat verzoek onherroepelijk wordt.
Het verzoek om handhaving van de Wabo is gedaan op 31 augustus 2022. Dat betekent dat in dit geval de Wabo, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
Inleiding
2.       Het wettelijk kader is opgenomen als bijlage. Deze bijlage maakt deel uit van de uitspraak.
3.       [appellante] woont op [locatie 2] in Garderen. Op het naastgelegen perceel [locatie 1], voorheen [locatie 3], is een nieuw bijgebouw geplaatst. [appellante] vindt dit bijgebouw te dicht op haar garage staan.
Zij heeft het college verzocht om handhavend op te treden wegens strijd met het bestemmingsplan. Aan dit verzoek heeft [appellante] ten grondslag gelegd dat [partij] buiten het bouwvlak heeft gebouwd en dat met het bijgebouw het maximale bebouwingspercentage van dat perceel wordt overschreden.
4.       Ter plaatse geldt het bestemmingsplan "Garderen". Het perceel heeft onder meer de bestemming "Wonen - 1" en "Tuin". In artikel 15.2.2, aanhef en onder d, van de planregels is de maximale totale oppervlakte voor aan- uit- en bijgebouwen, voor zover gesitueerd buiten het bouwvlak, bepaald.
5.       Het college neemt het standpunt in dat er geen sprake is van strijd met de bouwregels van de planregels. De rechtbank volgt het college daarin en heeft het beroep van [appellante] ongegrond verklaard.
Omvang van het geding
6.       [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte niet heeft onderkend dat het college handhavend had moeten optreden omdat het bijgebouw in strijd met het bestemmingsplan gebruikt wordt als studio in plaats van klusschuur.
6.1.    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen, bijvoorbeeld in de uitspraak van 7 april 2021, ECLI:NL:RVS:2021:712, onder 5.1., kan de reikwijdte van een handhavingsverzoek na het primaire besluit niet meer worden uitgebreid. De inhoud van het handhavingsverzoek van 31 augustus 2022 is dus bepalend voor de omvang van het geding. In dit handhavingsverzoek heeft [appellante] het college niet verzocht om handhavend op te treden omdat het bijgebouw in strijd met het bestemmingsplan gebruikt zou worden als studio. Dat verzoek heeft zij pas gedaan met een opmerking in haar bezwaarschrift van 20 februari 2023. Daarom heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat dit verzoek valt buiten de omvang van dit geding.
Het betoog slaagt niet.
Wordt het bebouwingspercentage overschreden?
7.       [appellante] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de maximale toegestane bebouwing van aan-, uit-, en bijgebouwen aan de [locatie 1] wordt overschreden. Het bouwperceel is volgens [appellante] ongeveer 175 m2 en is daarvan tussen de 110-120 m2 bebouwd. Zij voert hierbij aan dat de bewoners van [locatie 2], [locatie 4] en [locatie 1] de oprijlaan van 90 m2 gezamenlijk gebruiken en onderhouden, waardoor deze niet meegerekend mag worden bij de totale oppervlakte van het bouwperceel. Verder is een deel van het perceel dat het college meerekent eigendom van de eigenaar van [locatie 4].
7.1.    Artikel 15.2.2, aanhef en onder d, van de planregels geeft ten aanzien van aan- uit- en bijgebouwen twee beperkingen aan de bouw hiervan. Ten eerste is het maximale bebouwingspercentage afhankelijk van de voorgeschreven bouwwijze van het bouwperceel. [locatie 1] heeft als bouwwijze ‘vrijstaand’, dat maakt dat het maximale bebouwingspercentage 50% van het bouwperceel is. Ten tweede mag de totale oppervlakte van overige bijgebouwen niet meer dan 60 m2 bedragen.
Om te bepalen of het maximale bebouwingpercentage wordt overschreden moet eerst de oppervlakte van het bouwperceel worden vastgesteld. Hiervoor is het begrip ‘bouwperceel’ van belang, want hoe groter het bouwperceel, hoe meer m2 aan bebouwing mogelijk is. Uit artikel 1.29 van de planregels volgt dat een bouwperceel een aaneengesloten stuk grond is, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen, onder meer in de uitspraak van 16 mei 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BW5980, onder 2.3., is bij de vaststelling van de omvang van een bouwperceel de actuele situatie bepalend. Daarbij wordt in beginsel uitgegaan van kadastrale percelen. Het perceel [locatie 1] staat kadastraal bekend als gemeente Garderen, sectie B, nummer 2410, en heeft een oppervlakte van in totaal ongeveer 370 m2. [appellante] lijkt voor de oppervlakte van het bouwperceel aansluiting te zoeken bij het inspectierapport van 6 oktober 2022 dat in opdracht van het college is opgesteld door de Omgevingsdienst de Vallei, waaruit volgt dat het achtererfgebied van [locatie 1] ongeveer 175 m2 is. Het achtererfgebied bedraagt echter maar een deel van het totale kadastrale perceel, wat het verschil tussen de berekening van [appellante] en het college kan verklaren. Verder biedt de niet onderbouwde stelling van [appellante] dat een deel van het perceel het eigendom is van de eigenaar van [locatie 4] onvoldoende grond om aan de juistheid van de registratie van het perceel in het kadaster te twijfelen.
De door [appellante] genoemde oprijlaan ligt volledig op het kadastrale perceel van [locatie 1]. Het gegeven dat de oprijlaan wordt onderhouden door de verschillende bewoners tezamen leidt er niet toe dat de oprijlaan geen onderdeel meer uitmaakt van het kadastrale perceel en daarmee het bouwperceel. Hieruit volgt dat de oppervlakte van het bouwperceel ongeveer 370 m2 is.
Uit het hiervoor genoemde inspectierapport volgt dat op het bouwperceel twee bijgebouwen staan die gezamenlijk ongeveer 55 m2 zijn. De enkele stelling van [appellante] dat 110-120 m2 van het bouwperceel bebouwd is, is onvoldoende om te twijfelen aan de juistheid van de bevindingen uit het inspectierapport.
De helft van het bouwperceel is ongeveer 185 m2, dus met een bebouwing van 55 m2 wordt het maximum niet overschreden. Ook aan de tweede beperking, die inhoudt dat de totale oppervlakte van de overige bijgebouwen niet meer dan 60 m2 mag zijn, wordt voldaan. De rechtbank heeft dan ook terecht geoordeeld dat de maximaal toegestane bebouwing van aan-, uit-, en bijgebouwen aan de [locatie 1] niet wordt overschreden. Omdat er geen sprake is van strijd met het bestemmingsplan bestaat er geen bevoegdheid voor het college om handhavend op te treden.
Het betoog slaagt niet.
Belangenafweging
8.       [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte geen rekening heeft gehouden met haar belangen. Het bijgebouw maakt volgens [appellante] een inbreuk op haar recht van erfdienstbaarheid. Zij voert hierbij aan dat het bijgebouw op 1,30 m van haar garage is gebouwd. Als zij in de toekomst de achtergevel van de garage moet vervangen, is hiervoor te weinig ruimte. Ook stelt [appellante] dat zij verhoogde elektriciteitskosten heeft omdat zij geen zonlicht meer krijgt in haar garage.
8.1.    Het college is alleen bevoegd om handhavend op te treden bij een overtreding van een wettelijk voorschrift. Zoals onder 7.1 is overwogen is daarvan geen sprake. Hierom diende het college het verzoek af te wijzen en kon het de belangen van [appellante] niet in de besluitvorming betrekken. De rechtbank heeft daarom terecht geen ruimte gezien voor een inhoudelijke beoordeling van de door [appellante] genoemde belangen.
Het betoog slaagt niet.
Conclusie
9.       Het hoger beroep is ongegrond. De Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
10.     Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Breda, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.L.M. van Loo, griffier.
w.g. Van Breda
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Van Loo
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 1 oktober 2025
418-1165
BIJLAGE - Wettelijk kader
Bestemmingsplan Garderen
1.29 Bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
15.2.2 Aan- en uitbouwen, bijgebouwen
Voor het bouwen van aan- en uitbouwen en overige bijgebouwen gelden de volgende bepalingen:
[…]
d. de totale oppervlakte van aan- en uitbouwen en overige bijgebouwen mag - voor zover gesitueerd buiten het bouwvlak - niet meer bedragen dan het in onderstaande tabel weergegeven percentage van het bouwperceel:
uitgezonderd ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage (%)' want daar geldt het percentage dat op de verbeelding is weergegeven, met dien verstande dat;
1. de totale oppervlakte van overige bijgebouwen niet meer dan 60 m2 mag bedragen, uitgezonderd ter plaatse van de aanduiding 'maximum oppervlakte (m2)', want daar geldt dat de totale oppervlakte niet meer mag bedragen dan is weergegeven;
[…]