202403921/1/A2.
Datum uitspraak: 1 oktober 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend in Rotterdam, wettelijk vertegenwoordiger van [kind],
appellante,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam (hierna: de rechtbank) van 15 mei 2024 in zaak nr. 24/4570 in het geding tussen:
[appellante]
en
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam.
Procesverloop
Bij besluit van 19 januari 2024 heeft het college het verzoek van [appellante] om bekostiging van leerlingenvervoer ten behoeve van haar zoon [kind] voor het schooljaar 2023-2024 afgewezen.
Bij besluit van 30 april 2024 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 15 mei 2024 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellante] heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 augustus 2025, waar [appellante], bijgestaan door mr. G.A.S. Maduro, advocaat in Rotterdam, en het college, vertegenwoordigd door mr. J.C. Avedissian, zijn verschenen.
Overwegingen
1. [kind] ging in het schooljaar 2023-2024 naar de Auris Hildernisseschool in Rotterdam. [appellante] heeft op 24 november 2023 een verzoek ingediend voor bekostiging van leerlingenvervoer voor haar zoon van zijn thuisadres naar die school. Bij het besluit van 19 januari 2024, zoals gehandhaafd bij het besluit van 30 april 2024, heeft het college dit verzoek afgewezen. Volgens het college is de school Auris Taalfontein in Rotterdam de dichtstbijzijnde toegankelijke school. Er is geen onderwijskundige reden waarom [kind] geen onderwijs aan deze school zou kunnen volgen. Omdat de school Auris Taalfontein minder dan 6 km van het thuisadres is gelegen, komt [appellante] niet in aanmerking voor een vervoersvoorziening, aldus het college. De rechtbank heeft het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
2. [appellante] kan zich niet met deze uitspraak verenigingen en heeft hiertegen hoger beroep ingesteld. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat [appellante] geen belang bij het hoger beroep heeft, omdat het schooljaar waarvoor de vervoersvoorziening is aangevraagd inmiddels is verstreken. De Afdeling is van oordeel dat [appellante] nog belang heeft bij een inhoudelijk oordeel over de rechtmatigheid van het besluit van 30 april 2024, omdat niet op voorhand onaannemelijk is dat zij als gevolg hiervan schade heeft geleden.
3. [appellante] voert in hoger beroep aan dat het voor de beoordeling van wat de dichtstbijzijnde toegankelijke school is moet gaan om de onderwijsbehoeften van [kind], die volgens diverse partners in het onderwijsveld beter aansluiten bij de Auris Hildernisseschool. Zij wijst hierbij op de brief van de gedragswetenschapper van het Passend Primair Onderwijs (hierna: PPO) van 23 november 2023. Als zij [kind] niet naar de Auris Hildernisschool zou laten gaan, zou zij niet in overeenstemming met de beslissing van deze partners en mogelijk zelfs strafbaar handelen. [appellante] voert verder aan dat het college, door in het verleden wel aangepast vervoer ten behoeve van haar zoon te verstekken, bij haar de gerechtvaardigde verwachting heeft gewekt dat zij ook in de toekomst hier recht op zou hebben.
3.1. Op grond van artikel 8, vierde lid, aanhef en onder b, van de Verordening bekostiging leerlingenvervoer Rotterdam wordt een vervoersvoorziening toegekend naar een school op een grotere afstand dan de dichtstbijzijnde toegankelijke school van de onderwijssoort waarop de leerling is aangewezen, als door de ouders genoegzaam is aangetoond dat de dichtstbijzijnde school niet toegankelijk is vanwege het niet kunnen bieden van het noodzakelijke specifieke onderwijsaanbod. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat [appellante] niet aannemelijk heeft gemaakt dat de Auris Taalfontein geen toegankelijke school is. Auris Taalfontein en de Auris Hildernisschool zijn twee vestigingen van dezelfde school voor speciaal onderwijs in cluster 2, waarop hetzelfde onderwijs wordt gegeven. De commissie van onderzoek, die op grond van artikel 41, tweede lid, van de Wet op de expertisecentra is ingesteld door het bestuur van Auris, heeft geoordeeld dat [kind] vanwege zijn spraakmoeilijkheden voor het onderwijs bij Auris in aanmerking komt. Met de overgelegde brief van de gedragswetenschapper van het PPO van 23 november 2023, dat de Auris Hildernisschool het beste tegemoet komt aan de onderwijsbehoeften van [kind], heeft [appellante] niet aannemelijk gemaakt dat de Auris Taalfontein geen toegankelijke school is. Het college heeft genoegzaam uiteengezet dat het PPO niet bevoegd is om de toelaatbaarheid van leerlingen voor speciaal onderwijs in cluster 2 te beoordelen. Dat, zoals uit de brief van het PPO volgt, de afdeling leerplicht van de gemeente Rotterdam betrokken is geweest bij de beslissing om [kind] naar de Auris Hildernisschool te laten gaan, betekent nog niet dat het college gehouden is een vervoersvoorziening naar die school toe te kennen.
3.2. Dat het college in het verleden op enig moment een vervoersvoorziening in de vorm van aangepast vervoer voor [kind] heeft toegekend, staat er niet aan in de weg dat het college een aanvraag voor leerlingenvervoer voor een ander schooljaar opnieuw beoordeelt en op grond van de daarvoor geldende criteria deze aanvraag afwijst. Het beroep op het vertrouwensbeginsel slaagt dan ook niet.
3.3. Het betoog faalt.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
5. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. H.A. Komduur, griffier.
w.g. Borman
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Komduur
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 1 oktober 2025
809