202404685/2/R3.
Datum uitspraak: 7 februari 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) in het geding tussen:
[verzoeker], wonend in Zwartewaal, gemeente Voorne aan Zee,
verzoeker,
en
de raad van de gemeente Voorne aan Zee,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 30 mei 2024 heeft de raad het "Omgevingsplan Buitengebied Brielle - Veegplan 2" (hierna: Veegplan 2) vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [verzoeker] beroep ingesteld.
[verzoeker] heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De raad en [verzoeker] hebben nadere stukken ingediend.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek behandeld op een zitting van 28 januari 2025, waar de raad, vertegenwoordigd door G.N.B. Chatziioannou-van der Vlies, bijgestaan door mr. O.E. de Vries, advocaat in Rotterdam, is verschenen.
Overwegingen
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
1. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Op grond van artikel 4.6, derde lid, van de Invoeringswet Omgevingswet blijft op een beroep tegen een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan waarvan het ontwerp vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet ter inzage is gelegd het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het bestemmingsplan onherroepelijk is.
Het ontwerpplan is op 8 december 2023 ter inzage gelegd. Dat betekent dat op deze beroepsprocedure het recht, waaronder de Wet ruimtelijke ordening en de Crisis- en herstelwet, zoals dat gold vóór 1 januari 2024 van toepassing blijft.
Inleiding
2. Met het Veegplan 2 heeft de raad beoogd enkele omissies in het bestemmingsplan "Omgevingsplan Buitengebied Brielle" uit 2020 (hierna: het Omgevingsplan) en het bestemmingsplan "Omgevingsplan Buitengebied Brielle - Veegplan 1" uit 2021 (hierna: Veegplan 1) te herstellen.
[verzoeker] is één van de eigenaren van het perceel aan de [locatie] in Zwartewaal, waar hij woont en de "[bedrijf]" exploiteert. [verzoeker] heeft de voorzieningenrechter verzocht de voorlopige voorziening te treffen dat het Veegplan 2 wordt geschorst totdat de Afdeling op het beroep heeft beslist.
Omvang van de beoordeling
3. In de beroepsprocedure van onder meer [verzoeker] tegen Veegplan 1 staat ter discussie of Veegplan 2, en het op 2 juli 2024 vastgestelde "Omgevingsplan Buitengebied Brielle - Veegplan 3" (hierna: Veegplan 3), nieuwe besluiten zijn zoals bedoeld in artikel 6:19 van de Awb. Hoewel dat artikel op grond van artikel 8:81, vierde lid, van de Awb van overeenkomstige toepassing is in de voorlopige voorziening-procedure, overweegt de voorzieningenrechter dat deze procedure zich vanwege de complexiteit van dit vraagstuk niet leent voor beantwoording van de vraag of Veegplan 2 en Veegplan 3 nieuwe besluiten zijn bij Veegplan 1. Die vraag laat de voorzieningenrechter dan ook nadrukkelijk in het midden.
In de beroepsprocedure tegen Veegplan 1 spelen ook vragen over de kenbaarheid van Veegplan 1, Veegplan 2 en Veegplan 3. Ook hierover overweegt de voorzieningenrechter dat de voorlopige voorziening-procedure zich vanwege de complexiteit van dit vraagstuk niet leent voor de beantwoording van de vraag of de Veegplannen voldoende kenbaar zijn.
De voorzieningenrechter gaat bij de beoordeling van het verzoek daarom uit van Veegplan 2 zoals dit, op het moment van de zitting, beschikbaar was onder de kaartlaag "Veeg- en postzegelplannen in procedure" op de planviewer van de gemeente.
Spoedeisend belang
4. Een voorlopige voorziening kan alleen worden getroffen als een spoedeisend belang dat vereist (artikel 8:81, eerste lid, van de Awb). Naar het oordeel van de voorzieningenrechter ontbreekt in dit geval een spoedeisend belang.
4.1. Over het betoog van [verzoeker] dat het wijzigen van de aanduiding "Bedrijfswoning" naar "Wonen in plattelandswoning(en)" ervoor zorgt dat het gebruik van zijn woning als bedrijfswoning niet langer is toegestaan, overweegt de voorzieningenrechter dat dat niet juist is. Uit artikel 64 van de planregels volgt dat op gronden met de aanduiding "Wonen in plattelandswoning(en)", het gebruik als bedrijfswoning, zoals bedoeld in artikel 63 van de planregels, is toegestaan. Het door [verzoeker] gestelde bestaande gebruik van de woning als bedrijfswoning is onder Veegplan 2 dus nog steeds toegestaan. Daarom is er op grond hiervan geen sprake van een spoedeisend belang bij het treffen van een voorlopige voorziening.
4.2. Voor zover [verzoeker] betoogt dat in Veegplan 2 de buitenruimte van zijn paardenhouderij positief bestemd had moeten worden, overweegt de voorzieningenrechter dat [verzoeker] met de schorsing van Veegplan 2 niet dat gewenste resultaat kan bereiken. Ook om die reden is er geen spoedeisend belang bij schorsing van het plan.
4.3. Ook in wat [verzoeker] verder heeft aangevoerd tegen Veegplan 2 ziet de voorzieningenrechter geen grond voor het oordeel dat hij een spoedeisend belang heeft bij schorsing van het plan.
Conclusie
5. Het verzoek wordt afgewezen.
6. De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. A. ten Veen, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. J.J.M.A. Wolvers-Poppelaars, griffier.
w.g. Ten Veen
voorzieningenrechter
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen
Uitgesproken in het openbaar op 7 februari 2025
780-1076