ECLI:NL:RVS:2025:4660

Raad van State

Datum uitspraak
1 oktober 2025
Publicatiedatum
1 oktober 2025
Zaaknummer
202502754/1/R1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • N.H. van den Biggelaar
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanwijzing locatie voor ondergrondse afvalcontainers in Rotterdam

Op 1 oktober 2025 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak over de aanwijzing van een locatie voor ondergrondse afvalcontainers (ORAC’s) in Rotterdam. Het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam had op 11 april 2025 besloten om de locatie Theseusstraat ter hoogte van huisnummer 119 aan te wijzen voor de plaatsing van één restafvalcontainer, één papiercontainer en één glascontainer. De appellante, woonachtig in de nabijheid van deze locatie, heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, omdat zij de locatie ongeschikt achtte. Ze voerde aan dat de locatie nabij de in- en uitrit van de garage van haar appartementencomplex ligt, wat zou leiden tot onveilige situaties, en dat er parkeerplaatsen verloren zouden gaan, terwijl de parkeerdruk al hoog is. Daarnaast vreesde zij voor ongedierte en hinder voor spelende kinderen in de nabijgelegen speeltuin.

De Afdeling heeft de zaak op 18 september 2025 behandeld. In de overwegingen heeft de Afdeling vastgesteld dat het college bij de keuze van de locatie een afweging heeft gemaakt van alle betrokken belangen. De Afdeling oordeelde dat de locatie geschikt was voor de plaatsing van de ORAC’s, ondanks de bezwaren van de appellante. De Afdeling concludeerde dat de vrees voor onveilige situaties en andere bezwaren niet voldoende onderbouwd waren om de aanwijzing van de locatie te weerleggen. Ook de alternatieve locatie die de appellante voorstelde, werd door de Afdeling als minder geschikt beoordeeld. Uiteindelijk werd het beroep van de appellante ongegrond verklaard en hoefde het college geen proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

202502754/1/R1.
Datum uitspraak: 1 oktober 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], wonend in Rotterdam,
appellante,
en
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 11 april 2025 heeft het college de locatie Theseusstraat ter hoogte van huisnummer 119 (locatienummer 24.014) aangewezen voor het plaatsen van ondergrondse afvalcontainers (hierna: ORAC’s).
Tegen dit besluit heeft [appellante] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellante] heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 18 september 2025, waar [appellante] en het college, vertegenwoordigd door mr. A. Hielkema en D.F. Cairo, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.       In het bestreden besluit heeft het college de locatie Theseusstraat ter hoogte van huisnummer 119 (locatienummer 24.014) aangewezen voor de plaatsing van één restafvalcontainer, één papiercontainer en één glascontainer. [appellante] woont op het adres [locatie] in het appartementencomplex in de directe nabijheid van de aangewezen locatie. Zij vindt de locatie om verschillende reden ongeschikt voor het plaatsen van ORAC’s.
Beoordelingskader
2.       Bij de keuze van een locatie voor een ORAC moet het college een afweging maken van alle belangen die betrokken zijn bij de vaststelling van het locatieplan. Daarbij heeft het college beleidsruimte. De Afdeling beoordeelt, aan de hand van de beroepsgronden, of de nadelige gevolgen van de aanwijzing van de locatie niet onevenredig zijn in verhouding tot de met de aanwijzing te dienen doelen. Daarbij beoordeelt zij of het college de locatie geschikt heeft mogen achten voor de plaatsing van de ORAC.
3.       In deze procedure gaat het om de aanwijzing van een locatie voor ORAC’s. De keuze van het college om voor de inzameling van restafval gebruik te maken van ORAC’s ligt niet ter beoordeling voor. Wanneer de beroepsgronden daartoe aanleiding geven, beoordeelt de Afdeling in een procedure als deze of het betrokken bestuursorgaan de gevolgen van de aanwijzing voor de omgeving aanvaardbaar heeft kunnen achten. Die beoordeling kan ook betrekking hebben op nadelen die inherent zijn aan het gekozen inzamelsysteem, zoals geluid- en geuremissie van het gebruik van een ondergrondse container, toeneming van verkeer van en naar een ondergrondse container en (verkeers-)hinder die gepaard gaat met het legen van een ondergrondse container. Maar uit de rechtspraak van de Afdeling volgt dat die gevolgen onder normale omstandigheden niet aan aanwijzing van een locatie in de weg hoeven staan. Daarbij is van belang dat geluid- en geurhinder door de constructie van een ondergrondse container en door het regelmatig legen en schoonmaken zoveel mogelijk worden voorkomen, dat de verkeersaantrekkende werking in het algemeen beperkt is en dat het legen van een ondergrondse container maar van korte duur is. Als voorbeeld wijst de Afdeling op haar uitspraak van 24 juni 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1464. De Afdeling zal daarom alleen beoordelen of locatiespecifieke of andere bijzondere omstandigheden maken dat het college in die gevolgen reden had moeten zien om de locatie niet aan te wijzen.
4.       Het college heeft bij de aanwijzing van de locaties voor de ondergrondse containers de uitgangspunten zoals neergelegd in de richtlijn "Toegankelijke Buitenruimte" van 2 mei 2018, het "Programma van eisen locaties ondergrondse containers" uit 2018 en de "Grondstoffennota 2023-2026" gehanteerd.
Reikwijdte
5.       De door [appellante] in haar beroepschrift aangehaalde plaatsingsregels zijn van toepassing in de gemeente Valkenswaard en gelden daarom niet in Rotterdam. Aan die plaatsingsregels hoefde het college niet te toetsen. Ter zitting heeft [appellante] dit ook erkend. De Afdeling zal niet ingaan op hetgeen [appellante] naar aanleiding van die plaatsingsregels heeft aangevoerd.
6.       De Afdeling stelt verder vast dat in het besluit van 11 april 2025 waar het in deze procedure over gaat alleen de concrete locatie in Theseusstraat ter hoogte van huisnummer 119 is aangewezen. De door [appellante] op de zitting aan de orde gestelde locaties in de Theseusstraat ter hoogte van huisnummers 185 onderscheidenlijk 265, waar al ORAC’s zijn geplaatst, maken geen deel uit van dit besluit. De Afdeling zal ook niet ingaan op hetgeen [appellante] over die locaties heeft aangevoerd.
Geschiktheid van de locatie
7.       [appellante] betoogt dat de aangewezen locatie niet geschikt is. Daartoe wijst zij erop dat de locatie van de ORAC’s is gelegen nabij de in- en uitrit van de garage van het appartementencomplex. Bij het ledigen van de ORAC’s zal de in- en uitrit van de garage worden geblokkeerd, wat tot onveilige situaties zal leiden, zo voert [appellante] aan. Verder gaat er als gevolg van het plaatsen van de ORAC’s op de locatie een parkeerplaats verloren, terwijl de parkeerdruk in de straat volgens [appellante] al hoog is. Ook leveren de ORAC’s tijdens het ledigen een belemmering op voor hulpdiensten, trekken de ORAC’s ongedierte aan en leveren deze een gevaar op voor de in de nabijgelegen speeltuin spelende kinderen, aldus [appellante]. Tot slot vreest [appellante] voor zichthinder.
In- en uitrit parkeergarage
7.1.    De Afdeling ziet in het aangevoerde geen aanleiding voor het oordeel dat de locatie tot onveilige situaties zal leiden door blokkering van de in- en uitrit van de garage van het appartementencomplex tijdens het ledigen van de ORAC’s. De ledigingswagen staat maar kort in de straat stil tijdens het ledigen. Verder zou [appellante] ook op het ledigingsvoertuig moeten wachten als de ORAC’s op een andere plaats in de straat zou staan en daar zou worden geledigd. Ook is van belang dat de snelheid van het in- en uitrijdend verkeer bij de garage van het appartementengebouw laag is. Het is dan ook niet aannemelijk dat door het plaatsen van de ORAC’s op de locatie een gevaarlijke, onoverzichtelijke verkeerssituatie zal ontstaan voor bewoners van het appartementencomplex, die met hun auto in- en uitrijden uit de garage.
Dit betoog slaagt niet.
Parkeerdruk
7.2.    Over de gevreesde toename van de parkeerdruk, heeft het college ter zitting uiteengezet dat in deze omgeving veel belemmeringen zijn voor plaatsing van ORAC’s door de aanwezige ondergrondse infrastructuur. Omdat er in de buurt van de locatie geen geschikt alternatief is en de parkeerdruk in de straat het toelaat, acht het college opheffing van één parkeerplaats in dit geval aanvaardbaar. Onder de door het college geschetste omstandigheden heeft het college in de vrees voor een toename van de parkeerdruk geen aanleiding hoeven zien voor de conclusie dat de locatie niet geschikt zou zijn.
Het betoog slaagt niet.
Hulpdiensten
7.3.    Het college heeft erop gewezen dat het wegdek in de Theseusstraat 4,9 m breed is, zodat het in geval van een calamiteit voor hulpdiensten mogelijk is om het ledigingsvoertuig te passeren. In wat [appellante] heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding om dit standpunt van het college in twijfel te trekken.
Het betoog slaagt niet.
Ongedierte
7.4.    Het college heeft toegelicht dat (stank)overlast bij ORAC’s tot een minimum wordt gereduceerd door het technisch ontwerp van de inworptrommel en de relatief koele opslag van het afval onder straatniveau. Ook worden de inwerpzuilen en ORAC’s periodiek intern gereinigd en voorzien van een sensor die ervoor zorgt dat de ORAC’s al geleegd worden voordat ze volledig vol zijn. Daarmee wordt overlast van ongedierte voorkomen. In wat [appellante] heeft aangevoerd, ziet de Afdeling, mede gelet op wat onder 3 is overwogen, geen aanleiding om aan dit standpunt van het college te twijfelen.
Het betoog slaagt niet.
Veiligheid spelende kinderen
7.5.    Het college stelt zich op het standpunt dat de ORAC’s weliswaar nabij een speeltuin worden geplaatst, maar dat er zich een hekwerk bevindt tussen de speeltuin en de aangewezen locatie voor de ORAC’s en deze locatie op enige afstand van de ingang van de speeltuin ligt. Gelet op deze uiteenzetting vindt de Afdeling het niet aannemelijk dat het plaatsen van de ORAC’s op de locatie zodanig onveilig zal zijn voor de kinderen die spelen in de nabijgelegen speeltuin dat het college hierom niet voor de aangewezen locatie had mogen kiezen.
Het betoog slaagt niet.
Zicht
7.6.    Waar [appellante] stelt dat haar uitzicht wordt beperkt, overweegt de Afdeling dat deze enkele omstandigheid niet betekent dat het college de locatie om die reden niet geschikt heeft mogen achten. In het Programma van eisen staat niet dat een locatie voor afvalcontainers niet in het zicht mag liggen vanuit een woning. Er bestaat ook geen recht op blijvend vrij uitzicht. Bovendien ligt de locatie voor de ondergrondse containers op een afstand van meer dan 10 meter van het appartementencomplex.
Het betoog slaagt niet.
Conclusie over de geschiktheid van de locatie
7.7.    Gelet op het voorgaande is de Afdeling van oordeel dat het college de locatie geschikt heeft mogen achten voor de plaatsing van ORAC’s.
Het betoog slaagt niet.
Alternatieve locatie
8.       [appellante] betoogt dat er een alternatieve locatie is die geschikter is om de ORAC’s te plaatsen, namelijk een locatie ter hoogte van de Minosstraat 123-331. Daartoe stelt [appellante] dat ter plaatse van de alternatieve locatie al een glasbak staat, voor deze locatie geen parkeerplaats hoeft te worden opgeofferd en de straat op die locatie breder is, zodat de belemmering voor hulpdiensten om het ledigingsvoertuig bij het ledigen van de ORAC’s te passeren kleiner is.
8.1.    Hiervoor heeft de Afdeling geoordeeld dat het college de aangewezen locatie geschikt heeft mogen achten. De Afdeling zal beoordelen of het college toch had moeten afzien van aanwijzing van de aangewezen locatie vanwege de voorgestelde alternatieve locatie. Een alternatieve locatie moet zodanig geschikter zijn dan de aangewezen locatie dat geoordeeld moet worden dat het college niet heeft mogen vasthouden aan zijn keuze voor de aangewezen locatie, maar had moeten kiezen voor de alternatieve locatie.
8.2.    Het college heeft toegelicht dat de alternatieve locatie minder geschikt is dan de aangewezen locatie, omdat ter plaatse van de alternatieve locatie belemmeringen zijn door een bushalte en de aanwezigheid van ondergrondse infrastructuur. [appellante] heeft dit niet gemotiveerd betwist. Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling in wat [appellante] heeft aangevoerd geen grond voor het oordeel dat de aangedragen alternatieve locatie zodanig geschikter is voor plaatsing van de ORAC’s dat het college die locatie had moeten verkiezen boven de aangewezen locatie.
Het betoog slaagt niet.
Conclusie
9.       Het beroep is ongegrond.
10.     Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. N.H. van den Biggelaar, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.C. Lammers, griffier.
w.g. Van den Biggelaar
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Lammers
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 1 oktober 2025
890