ECLI:NL:RVS:2025:4665

Raad van State

Datum uitspraak
1 oktober 2025
Publicatiedatum
1 oktober 2025
Zaaknummer
202305788/1/R1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • G.T.J.M. Jurgens
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke procedure over de last onder bestuursdwang opgelegd aan Stichting Babylon voor het verwijderen van kledingcontainers in Den Haag

Op 1 oktober 2025 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak tussen Stichting Babylon en het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. De zaak betreft een last onder bestuursdwang die op 3 januari 2023 aan Babylon is opgelegd, waarbij zij werd verplicht om alle kledingcontainers die zij in de gemeente Den Haag had geplaatst, uiterlijk op 10 januari 2023 te verwijderen. Het college had geconstateerd dat Babylon in strijd handelde met artikel 6 van de Afvalstoffenverordening 2010, omdat de kledingcontainers op 14 locaties stonden zonder de vereiste vergunning. Na het verstrijken van de termijn om de containers te verwijderen, heeft het college bestuursdwang toegepast en de kosten van deze handhaving bij Babylon in rekening gebracht. Babylon heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard. In beroep betoogde Babylon dat de ingezamelde kleding geen afvalstof is en dat zij erop mocht vertrouwen dat er niet handhavend zou worden opgetreden zolang de containers niet op de openbare weg stonden. De Afdeling oordeelde echter dat Babylon niet aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake was van toezeggingen van de overheid die haar in dat vertrouwen konden stellen. De Afdeling concludeerde dat het college terecht had gehandeld en verklaarde het beroep ongegrond.

Uitspraak

202305788/1/R1.
Datum uitspraak: 1 oktober 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
Stichting Babylon (hierna: Babylon), gevestigd in Den Haag,
appellante,
en
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 3 januari 2023 heeft het college aan Babylon een last onder bestuursdwang opgelegd om alle containers ter inzameling van kleding binnen de gemeente Den Haag die door of namens Babylon zijn geplaatst, uiterlijk op dinsdag 10 januari 2023 te verwijderen en verwijderd te houden.
Bij besluit van 26 januari 2023 heeft het college de hoogte van de kosten van de toepassing van bestuursdwang vastgesteld op € 538,93 en deze kosten bij Babylon in rekening gebracht.
Bij besluit van 15 juni 2023 heeft het college het door Babylon tegen die besluiten gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft Stichting Babylon beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Babylon heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 2 september 2025, waar Babylon, vertegenwoordigd door [gemachtigde], bijgestaan door mr. E. Smits, advocaat te Rotterdam, en het college, vertegenwoordigd door mr. A.M. Buis en mr. F. van Ommeren, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.       Babylon houdt zich bezig met de inzameling van kleding. Zij doet dit door het plaatsen van kledingcontainers op verschillende locaties, zoals bij scholen. Op 21 en 22 december 2022 heeft het college geconstateerd dat op 14 locaties binnen de gemeente Den Haag kledingcontainers van Babylon stonden. Volgens het college handelt Babylon hiermee in strijd met artikel 6 van de Afvalstoffenverordening 2010 (hierna: de Afvalstoffenverordening). Het college heeft daarom bij besluit van 3 januari 2023 aan Babylon een last onder bestuursdwang opgelegd om de kledingcontainers binnen vijf werkdagen te verwijderen. Op 13 januari 2023 heeft het college geconstateerd dat twee kledingcontainers van Babylon niet verwijderd waren en is het overgegaan tot het toepassen van bestuursdwang. Bij besluit van 26 januari 2023 heeft het college de kosten van die bestuursdwang bij Babylon in rekening gebracht. Bij besluit van 15 juni 2023 heeft het college het bezwaar van Babylon tegen de besluiten van 3 en 26 januari 2023 ongegrond verklaard. Babylon kan zich niet verenigen met dat besluit op bezwaar en heeft hiertegen beroep ingesteld.
Beroepsgronden die niet worden besproken
2.       De beroepsgronden over de lengte van de begunstigingstermijn en de evenredigheid van de gevolgen van bestreden besluit voor Babylon, zijn voor het eerst op de zitting naar voren gebracht. De Afdeling acht dit in strijd met de goede procesorde en laat deze beroepsgronden daarom buiten beschouwing.
Is er sprake van een overtreding?
3.       Babylon betoogt dat er geen sprake is van een overtreding omdat de kleding die zij inzamelt geen afvalstof is. Volgens Babylon is de gedoneerde kleding geen stof waarvan mensen zich ontdoen, maar een product dat wordt gedoneerd en dat zonder nadere behandeling gebruikt kan worden door anderen.
3.1.    Artikel 1.1 van de Wet milieubeheer luidt voor zover van belang als volgt: "In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder: […]
afvalstoffen: alle stoffen, preparaten of voorwerpen, waarvan de houder zich ontdoet, voornemens is zich te ontdoen of zich moet ontdoen; […]"
Artikel 6 van de Afvalstoffenverordening luidde ten tijde van belang als volgt:
"Inzamelverbod huishoudelijke afvalstoffen behoudens aanwijzing
1. Het is verboden huishoudelijke afvalstoffen in te zamelen.
2. Het verbod geldt niet voor de inzameldienst of andere inzamelaars.
3. Het verbod geldt niet voor personen of instanties die in het kader van producentenverantwoordelijkheid bij algemene maatregel van bestuur of ministeriële regeling een inzamelplicht hebben gekregen voor categorieën van huishoudelijke afvalstoffen."
3.2.    Het begrip afvalstof moet worden uitgelegd met inachtneming van de door het Hof van Justitie over dit begrip gevormde jurisprudentie. Het is vaste rechtspraak van het Hof van Justitie dat de vraag of een stof een afvalstof is, moet worden beantwoord met inachtneming van alle omstandigheden van het geval. Bij beantwoording van die vraag is vooral het gedrag van de houder in relatie tot de betekenis van de woorden "zich ontdoen van" relevant. In dit verband verdient volgens het Hof van Justitie bijzondere aandacht of de stof in kwestie voor de houder ervan geen nut heeft of meer heeft, zodat deze stof een last is waarvan hij zich wil ontdoen. Verder is van belang of de goederen kunnen worden gekwalificeerd als tweedehands goederen die zonder voorafgaande bewerking zeker en op een vergelijkbare wijze worden hergebruikt. Zie ter vergelijking de uitspraak van de Afdeling van 20 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:543, onder 4.3.
3.3.    Op de website van Babylon staat dat de ingezamelde kleding wordt gescheiden in bruikbare en niet bruikbare kleding en dat de kleding die niet kan worden gedoneerd en niet verkoopbaar blijkt te zijn, wordt gerecycled. Op de zitting heeft Babylon deze werkwijze bevestigd en heeft zij aangegeven dat een klein deel van de ingezamelde kleding niet bruikbaar is en wordt overgedragen aan een erkend recyclingbedrijf.
Bij recycling van kleding is er geen sprake van hergebruik zonder bewerking waarbij het zeker is dat de kleding op een vergelijkbare manier kan worden hergebruikt. Het is daarom aannemelijk dat een deel van de kleding die met de kledingcontainers van Babylon wordt ingezameld een last is waarvan de betrokkenen zich ontdoen en dat dit daarom als afvalstof moet worden aangemerkt. Gelet op deze omstandigheden is de Afdeling van oordeel dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat Babylon artikel 6, eerste lid, van de Afvalstoffenverordening heeft overtreden.
Dat volgens Babylon slechts een klein deel van de ingezamelde kleding wordt gerecycled omdat deze ongeschikt is om te doneren, wat daar ook van zij, doet daar niet aan af. Ook in dat geval is er sprake van de inzameling van afvalstoffen.
Het betoog slaagt niet.
Mocht Babylon erop vertrouwen dat niet zou worden gehandhaafd?
4.       Babylon betoogt dat zij erop mocht vertrouwen dat niet handhavend zou worden opgetreden zolang de kledingcontainers niet op de openbare weg werden geplaatst. Volgens Babylon heeft het college dit namelijk aan haar toegezegd. Babylon wijst op het besluit van 2 november 2022 waarin het college een eerdere invorderingsbeschikking gedeeltelijk heeft herroepen en op een e-mail van een ambtenaar van het college.
4.1.    Zoals de Afdeling heeft overwogen in haar uitspraak van 5 maart 2025, ECLI:NL:RVS:2025:678, kan de schending van het vertrouwensbeginsel een reden zijn dat van handhaving moet worden afgezien.
4.2.    Wie zich beroept op het vertrouwensbeginsel moet aannemelijk maken dat van de kant van de overheid toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan of gedragingen zijn verricht waaruit zij in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden of het bestuursorgaan een bepaalde bevoegdheid zou uitoefenen en zo ja hoe.
4.3.    Naar het oordeel van de Afdeling heeft Babylon niet aannemelijk gemaakt dat zij er in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs op kon en mocht vertrouwen dat pas als de kledingcontainers op de openbare weg worden geplaatst sprake zou zijn van een overtreding. Babylon heeft namelijk niet aannemelijk gemaakt dat het college dit heeft toegezegd.
Voor zover Babylon heeft gewezen op het besluit van 2 november 2022 is daarbij het volgende van belang. In 2022 heeft het college aan Babylon een last onder dwangsom opgelegd om kledingcontainers binnen de gemeente Den Haag te verwijderen. Aan die last had het college een overtreding van artikel 2.10 van de Algemene plaatselijke verordening voor de gemeente Den Haag (hierna: de APV) ten grondslag gelegd. Die bepaling bevat een verbod op het plaatsen van objecten op de openbare weg. Omdat niet alle kledingcontainers na het verstrijken van de begunstigingstermijn waren verwijderd heeft het college een invorderingsbeschikking genomen. Toen achteraf bleek dat twee kledingcontainers niet op de openbare weg, maar op het privéterrein van een winkel stonden, heeft het college die invorderingsbeschikking bij besluit van 2 november 2022 gedeeltelijk herroepen. In dat besluit staat als reden voor de gedeeltelijke herroeping weliswaar dat "er onterecht is gehandhaafd op twee kledingcontainers". Maar gelet op de gegeven omstandigheden had Babylon hieruit kunnen en moeten begrijpen dat was bedoeld dat ten aanzien van die twee kledingcontainers ten onrechte was gehandhaafd op grond van artikel 2.10 van de APV omdat die kledingcontainers niet op de openbare weg stonden. Het besluit bevat geen uitlating of toezegging over de vraag of in het algemeen kledingcontainers die niet op de openbare weg staan een overtreding kunnen vormen en of het college handhavend kon en zou optreden tegen dergelijk gesitueerde kledingcontainers.
In de e-mail waarop Babylon heeft gewezen staat slechts een link naar een internetpagina op de website van de gemeente Den Haag met informatie over het doen van een melding voor het plaatsen van objecten op de openbare weg bij bouwwerkzaamheden. Babylon heeft niet onderbouwd waarom uit die e-mail met slechts algemene informatie, afgeleid zou mogen worden dat tegen het plaatsen van de kledingcontainers niet handhavend opgetreden zou worden.
Voor zover Babylon heeft gesteld dat het college op enige andere wijze een toezegging zou hebben gedaan over de vraag of kledingcontainers op privéterrein zijn toegestaan, heeft zij dit niet onderbouwd en is dit door het college weersproken.
Het betoog slaagt niet.
Conclusie
5.       Het beroep is ongegrond.
6.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. G.T.J.M. Jurgens, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.I. van der Schoot, griffier.
w.g. Jurgens
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Van der Schoot
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 1 oktober 2025
195-1082