202301439/1/R2.
Datum uitspraak: 15 oktober 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend in [woonplaats],
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 24 januari 2023 in zaken nrs. 22/2227 en 22/1526 in het geding tussen:
[appellante]
en
het college van burgemeester en wethouders van Eindhoven.
Procesverloop
Bij besluit van 13 januari 2022 heeft het college de aan [appellante] verleende omgevingsvergunning van 3 november 2015 voor de bouw van een kantoor met magazijn aan de [locatie] in Eindhoven ingetrokken.
Bij besluit van 31 mei 2022 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 24 januari 2023 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak op zitting behandeld op 25 augustus 2025, waar [appellante], bijgestaan door mr. M.J.A. Verhagen, advocaat in Eindhoven, en [persoon], en het college, vertegenwoordigd door mr. G.D. van Leeuwen en mr. S. el Kordi, zijn verschenen.
Overwegingen
1.       Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Voor de beoordeling van het hoger beroep blijft het recht zoals dat gold vóór 1 januari 2024 van toepassing.
2.       [appellante] is eigenaar van een perceel waarop zij een kantoor met magazijn wil bouwen. Op 10 juli 2003 heeft zij hiervoor een omgevingsvergunning gekregen. Op 3 november 2015 heeft zij een omgevingsvergunning gekregen voor een wijziging van de eerdere omgevingsvergunning. Zij is op enig moment begonnen met de bouw: in het inspectierapport van 16 oktober 2019 staat dat er een fundatie is gemaakt en een gedeelte van de stalen constructie is gemonteerd en dat deze situatie al meer dan vijf jaar zo bestaat. Het college heeft daarna geconstateerd dat er al vijf jaar niet verder wordt gebouwd en heeft daarom de omgevingsvergunning ingetrokken. [appellante] is het hier niet mee eens, omdat zij het kantoor en magazijn toch nog wil afbouwen.
3.       De rechtbank heeft in haar uitspraak gemotiveerd geoordeeld dat het college de omgevingsvergunning van 3 november 2015 na afweging van alle belangen heeft mogen intrekken. Wat [appellante] in hoger beroep heeft aangevoerd, leidt niet tot een ander oordeel. De Afdeling kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank en in de onder 8.4 en 8.6 opgenomen overwegingen, waarop dat oordeel is gebaseerd.
3.1.    De Afdeling voegt daaraan nog toe dat de foto’s van 12 februari  2023 die [appellante] in hoger beroep heeft overgelegd, niet leiden tot een andere uitkomst. Zelfs al zouden die foto’s bewijzen dat er al voor de intrekking van de vergunning op 13 januari 2023 hoofdleggers en spanten op het perceel gereed lagen voor montage, heeft het college nog steeds de omgevingsvergunning mogen intrekken. [appellante] is ten eerste zeer ruimschoots in de gelegenheid geweest om de bouw te hervatten. In dat kader heeft het college bij de laatste, op 10 december 2021 met [appellante] gemaakte afspraak over het hervatten van de bouw duidelijk vermeld dat als [appellante] de bouw niet op het afgesproken moment is aangevangen, het college overweegt de omgevingsvergunning in te trekken. Het voornemen daarvoor had het college al in de brief van 1 juli 2020 aangekondigd. Daarnaast heeft het college ook de taak om de veiligheid van de niet afgebouwde constructie te laten meewegen. Uit meerdere rapporten van de inspectie blijkt dat de constructie was verweerd, scheef stond en onveilig was geworden door de lange tijd dat niet verder was gebouwd. De Afdeling heeft op zitting gehoord dat [appellante] daar anders over denkt, maar dat is niet voldoende om het controlerapport te bestrijden. Tenslotte heeft het college het belang van een actueel vergunningenbestand en de onwenselijkheid van ongebruikte oude vergunningen in het besluit mogen meewegen.
4.       Het hoger beroep is ongegrond. De Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
5.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. E.A. Minderhoud, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.M. Ahmady-Pikart, griffier.
w.g. Minderhoud
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Ahmady-Pikart
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 15 oktober 2025
638