ECLI:NL:RVS:2025:4809

Raad van State

Datum uitspraak
8 oktober 2025
Publicatiedatum
8 oktober 2025
Zaaknummer
202406795/1/R4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke procedure inzake bestuursdwang en niet-ontvankelijkheid van beroep

Op 8 oktober 2025 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak tussen [appellante], wonend in Rotterdam, en het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam. De zaak betreft een besluit van 11 september 2024, waarbij het college besloot om spoedeisende bestuursdwang toe te passen wegens het in strijd met de Afvalstoffenverordening Rotterdam 2009 aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen. De kosten van deze bestuursdwang, ter hoogte van € 187,00, zouden voor rekening van [appellante] komen. Op 2 oktober 2024 verklaarde het college het bezwaar van [appellante] tegen dit besluit ongegrond.

Echter, op 18 augustus 2025 heeft het college het besluit van 2 oktober 2024 gewijzigd en het eerdere besluit van 11 september 2024 ingetrokken, omdat het ten onrechte aan [appellante] was gestuurd. Het college beschouwt [appellante] niet langer als overtreder, waardoor zij het bedrag van € 187,00 niet hoeft te betalen en dit bedrag, indien al betaald, aan haar wordt terugbetaald.

De Afdeling heeft de zaak op 3 september 2025 behandeld. Gezien het college volledig tegemoet is gekomen aan het beroep van [appellante], heeft zij geen belang meer bij een inhoudelijke beoordeling van het beroep, waardoor het beroep niet-ontvankelijk is verklaard. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden, maar moet wel het door [appellante] betaalde griffierecht van € 51,00 vergoeden.

Uitspraak

202406795/1/R4.
Datum uitspraak: 8 oktober 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], wonend in Rotterdam,
appellante,
en
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 11 september 2024 heeft het college zijn beslissing om op 2 september 2024 spoedeisende bestuursdwang toe te passen wegens het in strijd met de Afvalstoffenverordening Rotterdam 2009 aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen, op schrift gesteld. Daarbij heeft het college vermeld dat de kosten van de toepassing van bestuursdwang, te weten € 187,00, voor rekening van [appellante] komen.
Bij besluit van 2 oktober 2024 heeft het college het door [appellante] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellante] beroep ingesteld.
Bij besluit van 18 augustus 2025 heeft het college het besluit van 2 oktober 2024 gewijzigd en het besluit van 11 september 2024 ingetrokken.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 3 september 2025.
Overwegingen
1.       In het besluit van 18 augustus 2025 staat dat het besluit van 11 september 2024 ten onrechte aan [appellante] is gestuurd en daarom wordt ingetrokken. Aangezien het college [appellante] niet langer als overtreder aanmerkt, hoeft zij ook het bedrag van € 187,00, dat bij haar in rekening is gebracht, niet te betalen. In het besluit van 18 augustus 2025 staat dat dit bedrag aan haar wordt terugbetaald, als zij dat bedrag al heeft voldaan.
2.       Met het besluit van 18 augustus 2025 is het college naar het oordeel van de Afdeling geheel tegemoetgekomen aan het beroep van [appellante] tegen het besluit van 2 oktober 2024. Aangezien niet is gebleken van andere belangen, heeft zij daardoor geen belang meer bij een inhoudelijke beoordeling van dat beroep. Het beroep is daarom niet-ontvankelijk.
3.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden. Het moet wel het door [appellante] betaalde griffierecht aan haar vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het beroep niet-ontvankelijk;
II.       gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam aan [appellante] het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrag van € 51,00 vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Breda, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M.C. Hoekstra, griffier.
w.g. Van Breda
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Hoekstra
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 8 oktober 2025
860