ECLI:NL:RVS:2025:4816

Raad van State

Datum uitspraak
8 oktober 2025
Publicatiedatum
8 oktober 2025
Zaaknummer
202400052/1/R2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake handhaving illegaal bouwwerk in Rosmalen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] en anderen tegen een uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant. Het college van burgemeester en wethouders van 's-Hertogenbosch heeft op 22 februari 2023 een last onder dwangsom opgelegd aan [appellant] en anderen om een illegaal bouwwerk, een hooischuur, op hun perceel in Rosmalen te verwijderen. De toezichthouder van de gemeente had op 10 november 2022 vastgesteld dat het bouwwerk aanwezig was zonder de vereiste omgevingsvergunning. [appellant] en anderen betogen dat het bouwwerk vergunningvrij is omdat het zich in het achtererfgebied bevindt. De rechtbank heeft het beroep van [appellant] en anderen ongegrond verklaard, waarna zij hoger beroep hebben ingesteld. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op zitting behandeld op 1 juli 2025. De Afdeling oordeelt dat het bouwwerk niet in het achtererfgebied ligt en dat het bestemmingsplan de inrichting als tuin niet toestaat. Daarom is er geen sprake van een erf in de zin van de wet, en kan het bouwwerk niet vergunningvrij worden opgericht. Het hoger beroep wordt ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd.

Uitspraak

202400052/1/R2.
Datum uitspraak: 8 oktober 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend in Rosmalen, en anderen,
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Oost­-Brabant van 20 november 2023 in zaak nrs. 23/2273 en 23/2275 in het geding tussen:
[appellant] en anderen
en
het college van burgemeester en wethouders van 's-Hertogenbosch.
Procesverloop
Bij besluit van 22 februari 2023 heeft het college onder oplegging van een dwangsom [appellant] en anderen gelast om een hooischuur op het perceel [locatie] te Rosmalen te verwijderen en verwijderd houden.
Bij besluit van 8 augustus 2023 heeft het college het door [appellant] en anderen daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 20 november 2023 heeft de rechtbank het door [appellant] en anderen daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak hebben [appellant] en anderen hoger beroep ingesteld.
[appellant] en anderen hebben een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op zitting behandeld op 1 juli 2025, waar H.B. [appellant], bijgestaan door [gemachtigde] en het college, vertegenwoordigd door mr. P.W.G.M. Christophe, zijn verschenen.
Overwegingen
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
1.       Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet een overtreding heeft plaatsgevonden, is aangevangen of het gevaar voor een overtreding klaarblijkelijk dreigde, en vóór dat tijdstip een last onder dwangsom is opgelegd voor die overtreding of dreigende overtreding, dan blijft op grond van artikel 4.23, eerste lid, van de Invoeringswet Omgevingswet op die opgelegde last onder dwangsom het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet van toepassing tot het tijdstip waarop de last volledig is uitgevoerd, de dwangsom volledig is verbeurd en betaald, of de last is opgeheven.
1.1.    Bij besluit van 22 februari 2023 heeft het college aan [appellant] en anderen een last onder dwangsom opgelegd. Dat betekent dat in dit geval de Wabo, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
Wettelijk kader
2.       Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage van deze uitspraak. De bijlage maakt onderdeel uit van de uitspraak.
Inleiding
3.       [appellant] en anderen zijn eigenaar, dan wel bewoner van de woning [locatie] te Rosmalen. Op 10 november 2022 heeft een toezichthouder van de gemeente, naar aanleiding van een handhavingsverzoek, een controle uitgevoerd en vastgesteld dat er een illegaal bouwwerk aanwezig is op het perceel. Uit het controlerapport blijkt dat het bouwwerk wordt gebruikt als schuur/opslagruimte.
4.       Het college heeft vervolgens bij besluit van 22 februari 2023 aan [appellant] en anderen een last onder dwangsom opgelegd. Het college heeft daaraan ten grondslag gelegd dat [appellant] en anderen in strijd met artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a en c, en artikel 2.3a van de Wabo hebben gehandeld. Voor het bouwwerk is namelijk geen omgevingsvergunning voor de activiteiten bouwen en afwijken van het bestemmingsplan verleend. Het college heeft [appellant] en anderen daarom gelast het bouwwerk te verwijderen vóór 6 april 2023 en verwijderd te houden, op straffe van een dwangsom van € 250 per week dat de overtreding voortduurt, met een maximum van € 2.500.
5.       Volgens [appellant] en anderen is het bouwwerk op grond van artikel 2, aanhef en onderdeel 3, van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (hierna: het Bor) vergunningvrij.
Beoordeling van het hoger beroep
6.       [appellant] en anderen betogen dat het bouwwerk is gelegen in het achtererfgebied en daarom vergunningvrij is opgericht, waardoor er geen sprake is van een overtreding. [appellant] en anderen voeren daartoe aan dat het betreffende deel van het perceel in gebruik is als tuin, wat ook volgens het bestemmingsplan is toegestaan. Daarmee is volgens [appellant] en anderen vast komen te staan dat voor dit deel van het perceel wordt voldaan aan de definitie "erf" zoals genoemd in het Bor. [appellant] en anderen voeren verder aan dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het bestemmingsplan zich verzet tegen de inrichting met bebouwing vanwege de "specifieke bouwaanduiding - onbebouwd". Het bestemmingsplan verzet zich namelijk niet tegen elke vorm van bebouwing. Sport- en spelvoorzieningen en erfafscheidingen zijn bijvoorbeeld wel toegestaan. Tot slot voeren [appellant] en anderen aan dat uit de Nota van toelichting bij het Bor volgt dat het gehele perceel bij een hoofdgebouw als erf kan worden aangemerkt. Op het perceel is niet waar te nemen waar de overgang ligt tussen de bestemmingen "Wonen" en "Groen". Het gehele perceel is ingericht en feitelijk in gebruik als tuin bij de woning.
6.1.    Zowel de woning als de hooischuur zijn gelegen op het perceel [locatie]. De afstand tussen deze bouwwerken is ruim 70 meter en tussen deze twee bouwwerken ligt een grasveld. Op het perceel is het bestemmingsplan "De Overlaet" van toepassing. Op het perceelsgedeelte waar het bouwwerk staat rust de bestemming "Groen", mede bestemd voor groen(voorzieningen), met de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - onbebouwd". Ingevolge artikel 9.2.1, onder c van de planregels mogen binnen deze bestemming geen gebouwen ter plaatse van de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - onbebouwd" worden opgericht. Op het perceelsgedeelte waar de woning is gesitueerd rust de bestemming "Wonen-2".
6.2.    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (12 februari 2025,  ECLI:NL:RVS:2025:536) is een op de grond staand bijbehorend bouwwerk op grond van artikel 2, aanhef en onderdeel 3, van bijlage II van het Bor onder bepaalde voorwaarden vergunningvrij als het in het achtererfgebied staat. Voor het antwoord op de vraag of een perceelsgedeelte tot het achtererfgebied behoort, is van belang of het kan worden aangemerkt als erf in de zin van artikel 1, eerste lid, van bijlage II van het Bor. Een erf is in dat artikel als volgt gedefinieerd: "al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en voor zover een bestemmingsplan of een beheersverordening van toepassing is, deze die inrichting niet verbieden".
6.3.    De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de hooischuur niet op gronden staat die aan te merken zijn als ‘erf’, zoals gedefinieerd in artikel 1, eerste lid van bijlage II van het Bor. Alhoewel het perceelsgedeelte feitelijk is ingericht ten dienste van het op 70 meter afstand gelegen hoofdgebouw, namelijk als tuin, is de Afdeling met de rechtbank van oordeel dat het bestemmingsplan deze inrichting niet toestaat. Zo zijn ingevolge artikel 9.1 van de planregels de voor "Groen" aangewezen gronden alleen bestemd voor openbare groenvoorzieningen zoals bijvoorbeeld parken, plantsoenen, fiets- en voetpaden en sport- en speelvoorzieningen. De groenvoorzieningen die ingevolge artikel 9.1 van de planregels zijn toegestaan zijn echter niet gerelateerd aan een gebruik ten behoeve van een woning. Gelet hierop staat de bestemming "Groen" naar het oordeel van de Afdeling de inrichting van de gronden als tuin ten dienste van het hoofdgebouw niet toe. Nu het bestemmingsplan de inrichting van de gronden ten dienste van het hoofdgebouw niet toestaat, is reeds hierom geen sprake van een erf, zoals bedoeld in artikel 1, eerste lid van bijlage II van het Bor. Gelet hierop is tevens geen sprake van een achtererfgebied en kon de hooischuur dan ook niet vergunningvrij worden opgericht. De rechtbank is terecht tot deze conclusie gekomen.
Het betoog slaagt niet.
Conclusie
7.       Het hoger beroep is ongegrond.
8.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. P.H.A. Knol, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. F. Nales, griffier.
w.g. Knol
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Nales
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 8 oktober 2025
680-1167
Bijlage
Wettelijk kader
Artikel 2.1, eerste lid onder a en c van de Wabo luidt:
1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
a. het bouwen van een bouwwerk,
[…]
c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, een beheersverordening, een exploitatieplan, de regels gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening of een voorbereidingsbesluit voor zover toepassing is gegeven aan artikel 3.7, vierde lid, tweede volzin, van die wet,
Artikel 2.3a, eerste lid van de Wabo luidt:
1. Het is verboden een bouwwerk of deel daarvan dat is gebouwd zonder omgevingsvergunning in stand te laten.
Artikel 2, aanhef en derde lid van bijlage II van het Bor luidt:
[…]
3.een op de grond staand bijbehorend bouwwerk of uitbreiding daarvan in achtererfgebied, mits wordt voldaan aan de volgende eisen:
•        a. voor zover op een afstand van niet meer dan 4 m van het oorspronkelijk hoofdgebouw, niet hoger dan:
1°.5 m,
2°.0,3 m boven de bovenkant van de scheidingsconstructie met de tweede bouwlaag van het hoofdgebouw, en
3°.het hoofdgebouw,
Artikel 1, eerste lid van bijlage II van het Bor luidt:
In deze bijlage wordt verstaan onder:
achtererfgebied: erf achter de lijn die het hoofdgebouw doorkruist op 1 m achter de voorkant en van daaruit evenwijdig loopt met het aangrenzend openbaar toegankelijk gebied, zonder het hoofdgebouw opnieuw te doorkruisen of in het erf achter het hoofdgebouw te komen;
[…]
erf: al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover een bestemmingsplan of een beheersverordening van toepassing is, deze die inrichting niet verbieden;
Artikel 9.1 van de planregels van het bestemmingsplan "De Overlaet" luidt:
De voor Groen aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a.       groen(voorzieningen);
b.       parken;
c.       plantsoenen;
d.       fiets- en voetpaden;
e.       speelvoorzieningen;
f.        ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - bergbezinkbassin': een bergbezinkbassin;
g.       aan de hoofdfunctie ondergeschikte voorzieningen, zoals sportvoorzieningen, openbare verblijfsvoorzieningen, verkeersvoorzieningen, abri's, telefooncellen, straatmeubilair, nutsvoorzieningen, bijbehorende verhardingen, water, waterhuishoudkundige voorzieningen en dergelijke.
Artikel 9.2.1., onder c luidt:
[…]
c. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - onbebouwd' mogen geen gebouwen worden opgericht.