ECLI:NL:RVS:2025:484
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep van vreemdeling tegen afwijzing verblijfsvergunning asiel
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een vreemdeling tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle, die op 23 januari 2025 het beroep van de vreemdeling ongegrond heeft verklaard. De vreemdeling had op 12 november 2024 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, maar de minister van Asiel en Migratie heeft deze aanvraag niet in behandeling genomen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de minister terecht heeft gehandeld en dat er geen aanleiding is om de beslissing van de minister te vernietigen.
De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. D. de Vries, heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft het hoger beroep beoordeeld en geconcludeerd dat de rechtbank op goede gronden tot haar oordeel is gekomen. De Afdeling heeft de motivering van de rechtbank overgenomen en vastgesteld dat het hoger beroep geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, rechtsontwikkeling of rechtsbescherming beantwoord moeten worden.
Uiteindelijk heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State de uitspraak van de rechtbank bevestigd en geoordeeld dat de minister geen proceskosten hoeft te vergoeden. De uitspraak is gedaan op 12 februari 2025 en is openbaar uitgesproken.