ECLI:NL:RVS:2025:4849
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen niet tijdig nemen van besluit op aanvraag verblijfsvergunning asiel
In deze zaak heeft de appellant hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, die op 23 april 2025 het beroep van de appellant ongegrond verklaarde. De appellant had verzocht om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, maar de rechtbank oordeelde dat het niet tijdig nemen van een besluit door de minister van Asiel en Migratie niet tot vernietiging van de uitspraak leidde. De rechtbank stelde vast dat het hogerberoepschrift geen vragen bevatte die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moesten worden, zoals bedoeld in artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft het hoger beroep beoordeeld en geconcludeerd dat de eerdere uitspraak van de rechtbank niet vernietigd hoeft te worden. De Afdeling bevestigt dat de rechtsvraag die door de appellant is opgeworpen eerder door de Afdeling is beantwoord in een uitspraak van 10 juli 2025, ECLI:NL:RVS:2025:3082, en dat er geen reden is om in dit geval anders te oordelen. De Afdeling heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd en bepaald dat de minister geen proceskosten hoeft te vergoeden.
De uitspraak is openbaar uitgesproken op 9 oktober 2025, waarbij mr. V.V. Essenburg als lid van de enkelvoudige kamer de beslissing heeft vastgesteld, in tegenwoordigheid van mr. S.P.M. Zwinkels, griffier.